Laten wij de boeren in de steek?
Onder leiding van de BBC World presentator Nik Gowing vond op 31 maart 2007 een TV-debat plaats met een internationaal panel van vertegenwoordigers van boeren, regeringen, handelsorganisaties, multinationale bedrijven, NGO’s en donorinstellingen. De centrale vraag luidde: laten wij de boeren in de steek?
Hier volgt de vertaling van het volledige debat.
Deelnemers aan het BBC-debat op 31 maart 2007:
MOA, dr Makanjuola Olaseinde Arigbede, Unie van kleine en middelgrote boeren van Nigeria
AB, Andrew Benett, Monsanto Zwitserland.
KC, Kevin Cleaver, vice-president van het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling, IFAD
CF, Crawford Falconer, ambassadeur van Nieuw-Zeeland bij de WTO, tevens voorzitter van het WTO-landbouwoverleg.
LF, Louise Fresco, voorheen waarnemend directeur-generaal van de FAO, thans professor duurzame ontwikkeling in Amsterdam
AG, Anthony Gooch, verbonden aan het bureau van de Europese Commissie
DG, Duncan Green, verbonden aan Oxfam GB
SG, Simeon Greene, directeur van een bananenfirma in de Cariben
CKK, Catherine Kainja-Kaluluma, minster van onderwijs van Malawi
PN, Paul Nicholson, boer uit Noord-Spanje, vertegenwoordiger van La Via Campesina
NO, Professor Norah Olembo, directeur van het Africa Biotech Stakeholders Forum
EP, Esther Penunia, Filippijnen, secretaris-generaal van de Aziatische boerenorganisatie voor duurzame plattelandsontwikkeling.
PR, Peter Robbins, handelaar in landbouwgrondstoffen, Londen
PS, Pedro Sanchez, directeur van het Centrum voor Tropische Landbouw en Plattelandsontwikkeling, Columbia universiteit VS.
Het debat
In zijn inleiding stelt Nic Gowing dat kleine boeren het merendeel van alle voedsel produceren, waar we ons ook in deze wereld bevinden. Maar in de rijke zowel als in de arme landen, dus zowel in de ontwikkelde als in de zich nog ontwikkelende wereld, in het noorden en in het zuiden, verlaten de kleine boeren hun land. Ons voedsel wordt in toenemende mate geproduceerd door de grote bedrijven. Zo lang als er voor ieder van ons voedsel is, wat doet het er dan toe? Maar toch, een groeiend aantal experts is van mening dat het er wel degelijk toe doet.
Studies tonen aan dat in de arme landen tientallen miljoenen kleine boeren een positieve invloed zouden kunnen hebben op de economische groei en de armoedebestrijding want zij zijn efficiënter dan grote boerenbedrijven. Zij zijn in staat om grote aantallen mensen in betaald productief werk in te zetten en zij verzekeren een voortdurend aanbod van voedsel. Als kleine boeren dan zo belangrijk zijn, waarom is hun bestaan dan bedreigd? Waarom zouden wij ons zorgen maken over het in de steek laten van de boeren?
We hebben een internationaal panel bijeengebracht van vertegenwoordigers van boeren, van regeringen, van handelsorganisaties, wetenschappers, mensen vanuit het bedrijfsleven en van niet gouvernementele organisaties en donorinstellingen om te discussiëren over de vraag of we inderdaad de boeren in de steek laten. Laten wij luisteren naar een van hen die de kleine boeren vertegenwoordigt, wier landbouw een manier van leven is, die bedreigd wordt.
Paul Nicholson, u bent een boer in het Baskenland in Noord-Spanje, u spreekt namens de internationale boerenorganisatie die de naam draagt La Via Campesina. Waarom moeten wij ons zorgen maken over de kleine boer?
PN: Eerst en vooral is de helft van de wereldbevolking boer, dat wil zeggen boer of visser. En wij vormen de hoofdzaak in de lokale economie. Wij staan niet alleen voor de lokale economie, maar ook voor de lokale cultuur, de biodiversiteit. In die zin beheren wij de natuur en het zuivere water.
En de crisis die er wereldwijd heerst onder de familiale boeren zowel in het noorden als in het zuiden betekent dat er niet alleen een algemene verarming op het platteland plaatsvindt, maar dat er ook een trek is naar stedelijke gebieden. Deze ontwikkeling zorgt voor een geweldige honger vooral op het platteland, iets nieuws in de wereldgeschiedenis.
NG: laten we nu een stap doen naar Afrika, naar Nigeria en het woord geven aan dokter Arigbede. U bent van Nigeria, u bent zowel arts als boer. U beschikt over 25 ha voor maïs, voor yamwortels, dat wil zeggen voor cassave en andere groenten.
U vertegenwoordigt de vakbond van de kleine en middelgrote boeren. Hoe zijn de omstandigheden daar, wat is de gezondheidstoestand van de kleine boeren in Nigeria?
MOA: ik ben blij dat u spreekt over de gezondheidstoestand en niet alleen maar denkt aan duurzaamheid die tot nu toe tekort gedaan is. Dat u spreekt van de gezondheidstoestand vind ik heel belangrijk. Welnu, een volk heeft mensen nodig die er voor zorgen dat het gevoed wordt. Het zijn de kleinschalige boeren die eeuwenlang ons volk gevoed hebben en deze kleinschalige boeren wordt nu zoveel in de weg gelegd. Regeringen stellen hen teleur, ze zijn hun ontrouw, ze verwaarlozen hen en ontkennen hun recht op steun. Degenen die produceren voor de mensen, hebben er recht op om steun te krijgen, maar dat wordt ons ontzegd.
Als we dan kijken naar het internationale niveau: Lieve hemel, alle mondiale instellingen zetten zich af tegen de kleine boeren. Waarom moeten we in godsnaam vechten tegen de WTO, en waarom vechten wij tegen IMAF en al dergelijke instellingen? Zij zetten de kleine boeren onder druk en claimen dat de kleine boer een anachronisme is dat moet verdwijnen.
NG: Laten wij ons oor te luisteren leggen in Azië. Mevrouw Penunia, u bent van de Filippijnen. Wat is het belang van de kleine boer, gezien over heel Azië?
EP: De bevolking van Azië bestaat voor een groot deel uit kleine boeren. In sommige streken is tot 80% van de mensen woonachtig op het platteland en de meeste van hen zijn afhankelijk van de landbouw. De omvang van hun boerderijen varieert van een halve hectare tot ongeveer 2 ha, maar zij produceren wel het voedsel voor de bevolking en juist zij zijn het wier overleven het meest bedreigd wordt. Waarom? Dat komt in de eerste plaats door internationale handelsovereenkomsten en op de tweede plaats omdat er een gebrek is aan overheidssteun.
NG: De kleine boeren zitten dus in een netelige positie. Maar waarom hebben instellingen en waarom heeft het systeem de boeren de rug toegekeerd? Wat is er verkeerd gegaan, waarom laat het systeem de boeren in de steek? Statistieken tonen aan hoe moeilijk de dingen geworden zijn. Laten we eens kijken naar de prijsontwikkeling van sommige basisvoedselproducten gedurende de laatste 27 jaar.
De koffiehandel bracht in 1980 per pond 181 cent op; de huidige prijs is amper 122 cent per pond. Cacaohandel was in 1980 $ 2832,00 per ton; de huidige prijs is $ 1685,00 per ton. Palmolie werd verhandeld tegen $ 617,00 per ton, nu 27 jaar later is de prijs $ 587,00. Deze aanzienlijke prijsdaling is niet gecorrigeerd naar inflatie of naar wijzigingen in de wisselkoers; dus in reële termen zijn de huidige prijzen maar een fractie van de waarde die zij 27 jaar geleden voor de boeren hadden. Maar niet alleen lagere prijzen hebben het inkomen van de boeren gedrukt. Het systeem keert de rug toe aan de kleine boeren speciaal in de ontwikkelingslanden. Laten we ons richten tot professor NO. uit Kenia. U bent van de universiteit van Nairobi. Wat gebeurde er in de jaren ‘90 dat het voor de boeren zo moeilijk werd?
NO: Subsidies werden afgeschaft en dat gebeurde op aandringen van de Wereldbank die het niet nodig vond dat landen subsidies gaven aan hun boeren. Landen, die afhankelijk waren van de Wereldbank kwamen in een moeilijke positie. De prijzen van de inputs stegen aanzienlijk, en voor de boeren was het werkelijk heel moeilijk om goede opbrengsten van hun land te halen.
NG: Laten wij dit toetsen aan de mening van KC, die vroeger verbonden was aan de Wereldbank. Gebeurde dit inderdaad? En waarom? U werkte in Kenia gedurende enige tijd voor de Wereldbank, nietwaar?
KC: Het is waar dat de bijdrage in de landbouw niet alleen in Kenia, maar in heel Afrika en ook in de rest van de wereld vanaf de tachtiger jaren dramatisch is gedaald en dat geldt niet alleen voor inputsubsidies maar het geldt over de hele lijn. De steun aan de landbouw wereldwijd is waarschijnlijk maar 10% van wat het was. Er heerste bij de donors een gevoel van teleurstelling over veel van hun programma’s. Vele daarvan werkten niet. Ik moet ook eerlijk zeggen dat veel subsidies voor kunstmest en zaden in Kenia niet functioneerden; dat gold niet alleen voor Kenia maar voor grote delen van Afrika.
NG: Was het toen een juiste beslissing, die nu zijn grond verloren heeft? Kun je daar een oordeel over uitspreken?
KC: Ik werk nu niet meer voor de Wereldbank maar voor de Verenigde Naties. Ik kan dus niet voor de Wereldbank spreken. Maar ik heb er wel een mening over en dat is dat veel van die programma’s niet werkten of in ieder geval niet goed werkten en zij waren eraan toe om opnieuw ontworpen te worden op zodanige wijze dat ze meer effect zouden hebben voor de hulp aan de kleine boeren.
NG: Duncan Green, u bent hoofd van de afdeling onderzoek van Oxfam en vroeger werkte u voor het Britse departement voor Internationale ontwikkeling. Wat is uw indruk en uw analyse van de juistheid dat men toen de boeren in de steek liet, en wel tientallen miljoenen, de wereld rond?
DG: Wij maken een situatie mee waarin de landbouw op een misdadige wijze wordt verwaarloosd. Als de conclusie is dat mensen die in de landbouw werkzaam zijn, arm zijn, dan is het beste wat je kunt doen de landbouw achter je laten; dan zullen de mensen wel vanzelf uit de armoede geraken. Dat is een gebruikelijk thema hier in de hulporganisaties.
Er is een onderliggende gedachte dat bezig zijn met landbouw ouderwets is en die gedachte leeft zowel bij de regering als de hulporganisaties. Modern is het hebben van een mobiele telefoon, modern is het hebben van servicebedrijven, dat beïnvloedt het beeld van het debat over landbouw.
Ik denk dat ook nu nog sprake is van een misdadige verwaarlozing van de landbouw, toch zeker in sommige gevallen.
NG: Dat is het gezichtspunt van Oxfam. Laten we nu luisteren naar Louise Fresco, professor duurzame ontwikkeling aan de universiteit van Amsterdam en voorheen verbonden aan de FAO. Wat is uw analyse vanuit universitair oogpunt betreffende de instellingen die de boeren zouden moeten ondersteunen?
LF: Ik denk dat we met zijn allen te weinig doen en te laat en als ik zeg met zijn allen, dan spreek ik in het algemeen, het geldt voor regeringen en het geldt voor niet gouvernementele organisaties tot zelfs voor de boerenorganisaties. Ik denk dat we vergeten hebben dat landbouw de pijler is van de beschaving; het is dat wat ons als ras in standgehouden heeft.
Wat wij nu zien is een combinatie van belangrijke factoren. In het midden van de jaren ‘90 hebben wij een verandering gekend in de beeldvorming, nieuwe begrippen doken op zoals liberalisering van de markt; de markt zou vrij moeten zijn, er zouden geen subsidies meer mogen zijn. En ik denk inderdaad dat we moeten erkennen dat deze gedachte in hoofdlijnen een heleboel goed heeft gebracht voor een heleboel mensen.
De markt was echter niet instaat om te beantwoorden aan de specifieke aard van de landbouw. Het specifieke aan de landbouw is dat zij berust op een zeer groot aantal boeren en dat het gaat om iets dat het allerbelangrijkste is voor iedereen, iets wat we iedere dag nodig hebben, namelijk voedsel. Ook een kenmerk van de jaren ‘90 is dat meer en meer mensen verhuisden naar stedelijke gebieden. Politici hebben hun basis eerder in een stedelijke omgeving, ze hebben hun landelijke wortels vergeten.
NG: Louise, dank je wel tot zover. Wij proberen ons een beeld te vormen, en een landschap te schetsen rond de problematiek van de kleine boeren. Waarom is de handel en waarom zijn instellingen allerhande een hinderpaal voor hen? Wat is er nodig zodat ze de vruchten zouden kunnen plukken van wat sommige analisten nu beginnen te benoemen als de nieuwe landbouw? De onderwerpen zijn wel complex en technisch van aard maar het is van vitaal belang om ze te begrijpen. Laten we dus een poging doen en ze hier in dit debat uit de doeken doen.
De wereldhandelsorganisatie, WTO, probeert nu al zes jaar om tot een oplossing te komen en tot een grotere rechtvaardigheid voor boeren in de ontwikkelingslanden. De onderhandelingen zijn eind vorig jaar vastgelopen en vertonen op dit moment nauwelijks nog een teken van leven. De grootste hinderpaal schuilt in de terughoudendheid van in het bijzonder de Verenigde Staten en ook van de Europese Unie om een eind te maken aan de enorme subsidies aan haar boeren. Het zijn deze subsidies en dit protectionisme dat de markten verstoort en de kansen voor boeren in de ontwikkelingslanden om zeep helpt.
Kijk naar de cijfers. Het totaal aan landbouwsubsidies dat in de ontwikkelde wereld in 2005 is betaald aan de boeren bedroeg $ 280 miljard. Vergelijk dat met het totaal aan hulp voor allerlei doeleinden aan de ontwikkelingslanden. Die lag in de buurt van de $ 100 miljard. Dit illustreert op krachtige wijze wat er aan de hand is. Een gemiddelde Europese koe ontvangt $ 2,50 per dag aan subsidies van de Europese Unie, terwijl driekwart van de Afrikaanse bevolking zich in leven houdt met minder dan $ 2,00 per dag.
MOA.: U bent van Nigeria. Kunt u zeggen wat de invloed van deze voortdurende grootschalige subsidies in de Verenigde Staten en de Europese Unie is geweest op de kleine boeren van Nigeria?
MOA: Ik denk dat het op de dag van vandaag niet de subsidies zijn die in de ontwikkelde, zogenaamd ontwikkelde wereld gegeven worden, die de prijzen neerdrukken. Het is in feite zo dat wanneer de prijzen omlaag gaan, de subsidies inkomen; zelfs in de ontwikkelde wereld is het ontbreken van aanbodbeheersing en het ontbreken van prijsondersteuning datgene waar het om gaat. Als die twee ontbreken, zou het verwijderen van de subsidies de situatie niet dramatisch veranderen. Het is de overproductie die de marktprijzen drukt, aanleiding geeft tot dumping en ten slotte onze kostwinning vernietigt.
NG: We zullen daarover spreken in dit programma, maar voor alle helderheid, je hebt heel duidelijk gezegd dat de subsidies in essentie steekpenningen zijn aan de boeren van de landen in het noorden. Waarom zeg je dat?
MOA: Dat is juist; het gaat om steekpenningen, betaald door de belastingbetalers. Het zijn steekpenningen om de politieke situatie rustig te houden. Let wel, kleinschalige boeren ontvangen niet veel van die subsidies, het zijn de grootschalige bedrijven die daar het meeste van opstrijken. Die subsidies doen zelfs schade in de ontwikkelde landen.
NG: We richten ons nu tot SG, die van St. Vincent uit de Cariben komt. U bent directeur van een ontwikkelings- en exportbedrijf van bananen. Wat is de invloed van subsidies in de ontwikkelde wereld op de Caribische boeren die u vertegenwoordigt?
SG: Subsidies vormen maar één manier om de markten beïnvloeden. Waar we mee te maken hebben gehad is een markttussenkomst namens de krachtige en niet namens de kleine boeren. We zien dus dat vanwege de handelsliberalisering en -intensivering en ook de concurrentie in de streek dat de toegang tot traditionele markten aanzienlijk is verkleind. Ik zal dit met cijfers toelichten.
In 1992 ging er 274.000 t bananen van onze eilanden naar Groot-Brittannië; dat was 45% van de markt. Afgelopen jaar verkochten we 61.000 t bananen en dat was amper negen procent van de markt. Er is dus sprake van een decimering van de handel van de kleine producenten op Caribische eilanden.
NG: Laten we eens kijken naar de gevolgen daarvan. Ik richt me nu tot CF van Nieuw-Zeeland. U bent de voorzitter van het landbouwoverleg bij de wereldhandelsorganisatie, WTO. We zien binnen de DOHA-ronde nog geen overeenstemming op dat fundamentele vlak. Maar is het principe van deze schade die zo vitaal is voor de kleine boeren in de ontwikkelingslanden, nu aanvaard door de rijke staten?
CF: Het antwoord is ja. Maar wat werkelijk belangrijk is, is dat je verder gaat en er iets aan doet. Het laatste wat zou mogen gebeuren is dat mensen nu gemakkelijk zouden gaan denken over deze ronde en alleen maar zouden zeggen: alweer een handelsoverleg dat vastloopt. Vanwege allerlei situaties die hier besproken zijn, is het noodzakelijk dat dit overleg plaatsvindt.
Om op een multilaterale schaal verandering te brengen in het principe dat grote landen grote uitgaven doen die de prijzen op de wereldmarkt neerdrukken, heb je multilateraal overleg nodig. Het is geen oplossing voor alles; het zal niet alle problemen oplossen van de kleine boeren op de hele wereld.
Maar als je wapens van massadestructie in de handel kunt terugbrengen en daar gaat het om . . . In de handel zijn exportsubsidies wapens van massavernietiging die naar mijn overtuiging echt bestaan. Kleine boeren zijn zich bewust van de gevolgen.
En het zijn onderhandelingen, die het mogelijk maken [exportsubsidies op te heffen].
NG: Maar wordt het principe aanvaard? Zelfs door grote landen als de Verenigde Staten?
CF: Het principe is zeker geaccepteerd. Maar het is de vraag of er een aanvaarding in de praktijk bestaat. Europa heeft zijn landbouwpolitiek gewijzigd; het is daarmee nog steeds bezig en ook de Verenigde Staten gaan daarmee door. Zij moeten wel; wat zij vooral doen is de landbouw ondersteunen door inkomenssteun en door infrastructurele steun en stoppen met bijdragen tot productieverhoging.
NG: Wij richten ons nu tot AG. die namens de Europese Commissie spreekt.
Is het vanuit uw positie gezien werkelijk zo dat Europa begrip heeft voor de netelige situatie van de kleine boeren en zich realiseert dat het zo voor hen geen leven is?
AG: Zeker. En wat wij vervolgens sinds begin van de jaren ‘90 aan het doen zijn ís de afbouw van de exportsubsidies. Je herinnert je van vroeger de verhalen over de wijnmeren en de boterbergen en dergelijke. Dat is voorbij. Wij subsidiëren geen productie, en wij subsidiëren ook geen export meer op de wijze zoals dat vroeger ging. We hebben nu een voorstel op tafel gebracht wat niemand verwachtte en dat is om de exportsubsidies volledig op te heffen. Maar er zijn nog zaken voor ons te doen en dat zijn onderwerpen bijvoorbeeld die betrekking hebben op onze collega uit de Cariben.
Hij weet dat hij een preferentiële toegang heeft tot de Europese markt die anderen niet genieten. Die anderen werden jaloers en sleepten ons voor het gerecht, Centraal Amerika, [Zuid-]Amerika en andere landen, omdat zij af wilden van die preferentiële toegang die invloed had op die van hen. Aan die zaak zitten veel kanten.
Maar we hebben ook te maken met onze eigen kleine boeren binnen de Europese Unie, die hulp nodig hebben om te overleven. Zij en hun organisaties oefenen een sterke interne politieke druk uit op de Europese Unie, die nu bestaat uit 500 miljoen leden en er juist een miljoen arme boeren uit Polen bij heeft gekregen. Dus we zitten in een netelige positie.
NG: laten wij aan onze afgevaardigde uit Nigeria, MOA. eens vragen of dit soort taalgebruik van de WTO en van de Europese Commissie indruk op hem maakt. Bent u er wel van overtuigd dat deze dingen zich in de goede richting ontwikkelen?
MOA: Nee, nee . . . Er is sprake van wederzijdse hinderlagen, men spreekt dan van handelsoverleg. Het noorden is druk bezig om een hinderlaag te leggen voor het zuiden. En het zuiden doet zijn best om aan die hinderlaag te ontkomen.
NG: Denkt u echt dat de wereldhandelsorganisatie feitelijk bezig is met een hinderlaag te leggen voor de zuidelijke landen?
MOA: Jazeker.
CF: Dat verandert drastisch. Je kunt het geloven of niet, maar dat is aan het veranderen. En ik zou zeggen: ga met je volle gewicht achter dat proces staan om die verandering waar te maken. Laat dat proces niet door je vingers glippen
NG: Hoe denkt AG. hierover?
AG: Ik ben het eens met CF. dat er een onevenwichtigheid was in de relatie met de ontwikkelde landen en van Europese zijde hebben we dat moeten erkennen. Wij dragen een grote verantwoordelijkheid voor de publieke opinie in Europa die wil dat dit verandert en wij willen daaraan gehoor geven.
NG: Ik wil nu aan LF. vragen hoe haar visie is, eerder vanuit academisch dan vanuit praktisch oogpunt. Wanneer u dit meningsverschil hoort tussen aan de ene kant de wereldhandelsorganisatie en de Europese Commissie met hun zienswijze dat de dingen snel veranderen en aan de andere kant de zienswijze van de boeren die zeggen: we zien het niet gebeuren, wat denkt u dan ?
LF: Ik denk dat de misvatting in dit debat erin bestaat dat we moeite zouden moeten doen om de toegang tot markten overal zo soepel mogelijk te maken. Er zijn echter heel wat landen die alleen landbouwproducten hebben om te exporteren. Deze landen hebben aanzienlijk te lijden onder dalende prijzen zoals we dat nu zien gebeuren.
En net zoals de Verenigde Staten en de Europese Unie een kans hebben gehad om hun landbouwsectoren een tijd lang te ondersteunen, zo hebben landen die in zo sterke mate afhankelijk zijn van hun landbouwexport het recht op een periode van uitstel, een periode waarin zij niet zozeer de productie ondersteunen, maar de ontwikkeling van het platteland en de functies die boerderijen hebben in zake levensonderhoud, in zake cultuur, in zake duurzaam beheer van natuurlijke bronnen.
NG: Mag ik een kort antwoord vragen aan CF? Bent u het ermee eens dat er in de derdewereld een slechte beeldvorming is over de ontwikkelde wereld?
CF: O, absoluut. We moeten dat zeker veranderen.
NG: Aan AG. zou ik willen vragen of de Europese Commissie het ermee eens is dat deze beeldvorming schade berokkent aan de ontwikkelde wereld?
AG: Jazeker, maar ik denk dat jij het wilt karakteriseren als een groot meningsverschil tussen laten we zeggen aan de ene kant de Europese Commissie en de WTO [en aan de ander kant de ontwikkelingslanden]. Maar de WTO ís Nigeria, de WTO ís de Cariben, de WTO omvat al die volken; zij zijn daarin vertegenwoordigd.
NG: Ik zie heel wat hoofden schudden.
AG: Omdat mensen in die organisatie vertegenwoordigd worden op een wijze waarop dat elders niet gebeurt. Het is zo dat de wereldhandelsorganisatie een wereldomvattende eenheid is waar je kunt aankomen met je bezorgdheden met je grieven en klachten, met je standpunten; je kunt ze naar voor brengen en hopen op een goede uitkomst. Er is geen andere weg.
NG: Goed, jij speelt een spelletje met het door mij gebruikte woord meningsverschil, maar ik zag vier mensen heftig hun hoofd schudden, allemaal mensen van boerengemeenschappen in Azië, in Afrika, in Europa en de Cariben. Wij proberen een beeld te scheppen van hun moeilijkheden. Omdat geen regeringspartij in de rijke landen in de aanloop naar een herverkiezing concessies wil doen die haar stemmenverlies oplevert op het platteland, is het moeilijk in te zien hoe er in de eerstkomende jaren enige vooruitgang geboekt kan worden met het terugdringen van subsidies en protectionisme.
Kunnen er andere ideeën worden opgeworpen die voor kleine boeren nieuwe kansen kunnen scheppen voor een toegang op de wereldmarkt?
Zo is er een idee van beheersing van de grondstofprijzen waar we al eerder van hoorden.
PR. , u was vroeger handelaar in landbouwgrondstoffen. U schreef het boek "Stolen Fruits" met een analyse waarin u spreekt van de ramp met de tropische grondstoffen. Misschien hebt u nieuwe ideeën voor een beheersing van de grondstofprijzen; welke zouden dat kunnen zijn?
PR: Zeker, wat de boeren hier proberen duidelijk te maken is naar mijn mening de kwestie van marktinvloed. Boeren zijn prijsnemers in plaats van prijszetters. Ik licht dit een beetje toe. Als ik naar mijn plaatselijke supermarkt ga en ik daar dingen koop zoals koffie of cacao of bananen, krijgt de persoon die deze producten oorspronkelijk voortbracht een half tot een heel procent van wat ik aan de supermarkt betaal. Waar gaat dat andere 99 procent naartoe?
Die gaan naar de grote handelsfirma’s, die gaan naar de supermarkten. We zien allemaal wat voor astronomische winsten de supermarkten maken. En dit wordt allemaal nog erger gemaakt door de handelspolitiek waar wij over spreken. Er zijn drie hoofdzaken die moeten gebeuren.
1. Vroeger waren er in de [ontwikkelings]landen marktraden (marketing boards) die tussen de boer en de handel instonden. Er waren wel eens problemen, maar dát was hun rol.
2. We zijn de internationale grondstoffenovereenkomsten kwijtgespeeld die de boeren beschermden tegen de werkelijk lage prijzen.
3. Er is sprake van een opvoeren van exportteelten zoals we hoorden in het verhaal uit de Cariben, en vaak een afname van lokale voedselproductie. En er is een beleid dat leidt tot overproductie waarover wij spraken met als gevolg dalende prijzen. Als boeren feitelijk dezelfde prijzen zouden ontvangen als in 1980 zou dat voor de boeren een bedrag betekenen van ongeveer drie keer het totale wereldbudget voor hulpverlening. Dit is zeer ingrijpend, het beleid heeft echt gefaald. We hebben een nieuwe benadering nodig, we hebben boeren en productielanden nodig om samen te komen tot een controle op deze ongezonde markten.
NG: Prima, beheersing van de grondstofprijzen. Ik zou nu aan KC. , die deel uitmaakt van het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling, willen vragen of het idee hem aanspreekt. Zou het kunnen werken?
KC: Overeenkomsten van deze soort werken niet. Ik zou het wel willen, want wij zijn voor hogere prijzen aan de boeren. Maar ik denk dat dit naast de kwestie is. Het gaat vooral om het voorzien in investeringen in de kleine landbouw in het bijzonder in Afrika. Maar ook in India en China zou het niet slecht zijn om daarin te voorzien omdat daar ook zeer hongerige boeren zijn.
Deze investeringen moeten komen van regeringen en donors en uit de private sector. De waarheid is dat in al deze gevallen, in het bijzonder in Afrika, de investeringen gedaald zijn. Zoals al eerder gezegd is, de donorinstellingen hebben de ondersteuning van de landbouw teruggebracht tot een fractie van wat het was.
NG: DG. Van Oxfam: Hoe staat u tegenover het idee van prijsbeheersing van de landbouwgrondstoffen?
DG: Ik zit niet op dezelfde lijn als KC. Het probleem is dat als je prijzen hoog houdt, meer mensen op de markt komen; er ontstaat toenemende concurrentie wat leidt tot zelfdestructie.
NG: Laten wij proberen verder te komen en een schema opzetten met daarin alle variabelen die hier gepresenteerd zijn en die werkelijk problematisch zijn. Een handelsmodel dat al getoond heeft dat het grote businesskwaliteiten en een publieke aantrekkingskracht heeft: de Fair Trade – inhoudende dat boeren en producenten een minimumprijs ontvangen ter dekking van de productiekosten plus een extra premie voor investeringen in sociale en economische ontwikkelingsprojecten.
Wereldwijd bereikte Fair Trade verkopen in 2005 een waarde van bijna anderhalf miljard dollar. Een vooraanstaande supermarktketen in Engeland verkoopt nu alleen nog maar Fair Trade bananen. Wat is het effect geweest in de Cariben op de bananenproductie waarvoor een Fair Trade overeenkomst geldt, in het bijzonder met betrekking tot deze recente supermarktovereenkomst?
SG: Het heeft voorkomen dat wij uit het handelsbeeld verdwenen. Van 274.000 t in 1992 tot 61.000 t vorig jaar plaatste ons helemaal buiten de handel. Maar wij verkopen nu onze hele productie onder het label Fair Trade en kunnen zo in beeld blijven. En los van de eerlijke prijs is er ook nog de bijkomende sociale premie voor projecten.
In de wetenschap dat 840 miljoen mensen vanavond met honger naar bed gaan en ongeveer een miljard mensen zonder zuiver drinkwater zitten, moeten wij vaststellen dat het een morele plicht is om iets te doen; en niet alleen dat. Het is ook een investering in onze eigen zekerheid en veiligheid. We zitten met mensen die tegen de hongergrens aan leven, mensen zonder enig levensdoel, zonder enige hoop in het leven. Het zou voor ons een probleem kunnen vormen.
NG: hoe denkt PN. over het thema Fair Trade? U hebt een boerenbedrijf in het noorden van een vooraanstaand lid van de Europese Unie. Is Fair Trade de manier om de ernstige problemen te boven te komen die u in het begin van dit programma uit de doeken deed?
PN: Fair Trade is positief geweest in die zin dat het getoond heeft dat de handel oneerlijk is. Er is eerlijke handel en er is oneerlijke handel. Maar we moeten ook voorzichtig zijn rond de vraag in welke mate Fair Trade iets kan doen voor kleine boeren. Fair Trade is geen instrument voor de grote distributiekanalen of voor winkels of voor koffiehuizen om een schoon blazoen te halen. En zij kunnen niet gebruik maken van de kostwinning van kleine boeren om hun beeld op te poetsen.
NG: Prijsbeheersing van grondstoffen, Fair Trade, een heleboel thema’s. Beide modellen zouden kleine boeren een evenwichtigere vergoeding kunnen geven voor hun productie, maar het is onwaarschijnlijk dat prijsbeheersing onmiddellijk zal terugkeren. Tot nu toe heeft Fair Trade maar betrekking op een zeer kleine deel van de wereldproductie. Wat is er dan nog meer dat kleine boeren de garantie zou kunnen geven een passend inkomen te realiseren? Zou een toename van investeringen helpen?
Zoals wij gehoord hebben zijn de hulpfondsen in de jaren ‘90 drastisch verminderd. Het totaal aan investeringen in de landbouw door donors en nationale regeringen werd gehalveerd. Tegelijkertijd is het aantal mensen dat voedselhulp nodig heeft verdubbeld. Ontwikkelingslanden investeren tussen de 5 en 10% van hun jaarlijks budget in de ontwikkeling van de landbouw. En dit ondanks het feit dat tussen de 60 en 80% van de bevolking op het platteland leeft en voor hun levensonderhoud van de landbouw afhankelijk is.
CKK. U bent minister voor de ontwikkeling van vrouwen en kinderen in Malawi. Vindt een Afrikaanse regering zoals de uwe het aanvaardbaar dat zij zo slecht presteert als het aankomt op het ondersteunen van de vitale plattelandsbevolking en in het bijzonder van kleine boeren?
CKK: Feitelijk is wat u net gezegd heeft niet juist. Sinds de regeringswissel van 2004 hebben wij een nieuwe president die de landbouw als prioriteit nummer een heeft staan. En wat ik daarmee bedoel is dat meer dan 80% boerenvrouwen zijn. Hij heeft dus een minister van vrouwenzaken gecreëerd om ervoor te zorgen dat deze boerinnen ondersteuning krijgen, directe ondersteuning uit nationale budgetten. En er lopen nu meer dan 15 activiteiten in mijn ministerie en andere ministeries om te verzekeren dat boeren ondersteuning krijgen.
NG: U meent dat ik het niet correct heb voorgesteld, maar we spraken eigenlijk over een erfenis welke uw regering de laatste drie jaren heeft proberen te overwinnen. Maar die erfenis heeft zijn sporen nagelaten en dat is waar ik op wilde duiden, deze gevolgen van vroegere regeringen.
DG: Maar Nik, investeringen in landbouw is niet hetzelfde als investeringen in kleine boeren. Als het gaat om investeringen in landbouw is het van belang de aard van die investering te kennen. In Latijns Amerika drukt de investering in landbouw de kleine boeren van hun land af. Degene die profiteren zijn de grote agro-exportmaatschappijen, waarvan vele internationaal zijn.
NG: Ik zie heel wat mensen hier ja knikken. Ook EP. stemt hiermee in, is het niet?
EP: Ja ik ben het ermee eens dat investeringen in landbouw in heel wat landen in Azië naar de grootindustrie zijn gegaan. In de Filippijnen bijvoorbeeld hebben wij dit landbouwfonds waarvan 60 miljoen naar landbouwbevloeiingswerken ging. Dat is niet het werk van de kleine boeren in de Filippijnen. Maar er ging wel 60 miljoen peso naartoe. Investeringen in landbouw zouden direct ten goede moeten komen van de kleine boeren: irrigatie, wegenaanleg van de boerderijen naar de markten, onderwijs, zelfs gezondheidszorg. En ook voorlichtingswerk is bijzonder belangrijk.
MOA: Je moet dat niet gering achten, de mate van onverantwoordelijkheid van regeringen in deze kwestie. Regeringen kunnen hun verantwoordelijkheid niet van zich afschuiven naar transnationale bedrijven of naar donors. Zij zijn aan hun volk die verantwoordelijkheid verschuldigd. Tenminste 10 procent van het nationale budget moet naar landbouw gaan.
Maar geen van hen gaan op dit moment tot 2%, en toch zetten zij opschrift en zeggen zij: we doen dit en ze herhalen het telken male maar het loopt uit op een teleurstelling. We zeggen dus dat regeringen de primaire verantwoordelijkheid hebben om de landbouw te ondersteunen. De producenten hebben daar recht op, en de regeringen die een spelletje maken van voedsel voor het volk op hun grondgebied zijn onverantwoordelijke regeringen.
Zij zouden moeten weigeren om dit te doen op het niveau van de WTO. Landbouw zou uit de WTO gehaald moeten worden.
NG: De woorden hulp en investeringen vallen hier regelmatig. Laat eens kijken naar sommige heel speciale voorbeelden van hoe hulp en investering kunnen werken. Er zijn verrassende nieuwe experimenten die nieuwe ideeën zouden kunnen voortbrengen die zowel werken voor de donors als voor de kleine boeren.
Er is een project in Malawi, in de Mchinji regio, waarbij 55.000 mensen zijn betrokken uit een totaal van 835.000 personen die in aanmerking komen voor voedselhulp wegens mislukte oogsten als gevolg van droogte en overstromingen. De dorpelingen krijgen in plaats van maïs contant geld, dat zij naar eigen inzicht kunnen besteden. Ik zou aan de minister willen vragen welke invloed zij denkt dat dit experiment zal hebben op het potentieel van kleine boeren in haar land?
CKK: We hebben gemerkt dat de allerarmste boeren die er nooit aan gedacht zouden hebben een geit te hebben, er nu echt een bezitten. Naargelang het aantal kinderen in het huishouden krijgen zij financiële steun in de vorm van cash geld. Ze gebruiken het voor de opvoeding van hun kinderen; zij gebruiken het voor de aankoop van basisgoederen, en sommigen van hen sparen een beetje om dingen te kopen die ze nog nooit gehad hebben zoals bij voorbeeld een geit. De meeste van onze arme boeren hebben minder dan 1 ha land. Als ze ondersteund worden, ofwel met een geldsom ofwel met subsidie in de vorm van kunstmest zoals dat bij ons bestaat, dan kunnen zij meer zakken maïs produceren. Zonder ondersteuning bijvoorbeeld produceren ze minder dan 10 zakken maïs, maar met ondersteuning kan het zelfde land 30 zakken opbrengen.
NG: We proberen een beeld te schetsen van de soort experimenten die er bestaan. We kunnen geen aandacht besteden aan ieder afzonderlijk experiment, maar er zijn andere interessante toetsingen van nieuwe principes. In 79 dorpen in de sub-Sahara regio in Afrika stelt het Millennium Dorpenproject $ 110,00 per persoon per jaar beschikbaar gedurende vijf jaar. De verwachting is dat hiermee ieder dorp vanuit een overlevingslandbouw de stap kan maken naar een zelfvoorzienende commerciële landbouw.
Wel dr. PS., u bent van Cubaanse afkomst, u bent een bodemwetenschapper. U was de winnaar van de wereldvoedselprijs vijf jaar geleden en u ben directeur van het Millennium Dorpenproject. Wat zijn de eerste tekenen, in het bijzonder van de eerste twee dorpen in Ethiopië en Kenia?
PS: Als je gemeenschappen in staat stelt om beslissingen te nemen over de wijze waarop zij gebruik kunnen maken van donorfondsen – wij investeren $ 50,00 per persoon per jaar – zie je een productieverhoging van het drievoudige, tot in het geval van Rwanda zelfs een zestigvoud.
NG: Maar wat voor effect heeft $ 110,00 per jaar over een periode van vijf jaar? Ik denk dat u nu in het derde jaar bent van dit project. Het is zeer controversieel; sommige denken dat het een soort truc is, maar ziet u iets duurzaams ontstaan en is het in tienduizenden dorpen voor herhaling vatbaar ten gunste van de kleine boeren?
PS: Zeer zeker, je kunt het verschil zien bij de boeren. Nu de boeren hun opbrengsten verdrievoudigd of zelfs vervijfvoudigd hebben en hun landareaal hebben uitgebreid, hebben ze niet alleen genoeg voedsel voor zichzelf maar stellen ze ook voedsel ter beschikking aan de schoolprogramma’s voor de kinderen en hebben ze voor het eerst winst door wat ze kunnen verkopen en naar de markt kunnen brengen.
Met een graanbank en andere technieken wordt de prijs die ze krijgen voor hun overschot ongeveer het dubbele van wat ze gekregen zouden hebben af boerderij. En zo ontstaat er een begin van een geldeconomie. Zo kunnen ze een duurzame overgang maken vanuit hun vroegere minder dan zelfvoorzienende landbouw naar een kleinschalig ondernemerschap met gediversifieerde hoogwaardige teelten en de bijbehorende handel, wanneer de investering een bepaald schaalniveau heeft bereikt.
Met schaal bedoel ik een aanzienlijk bedrag zoals waar wij over spraken, ongeveer $ 110,00. Op dat niveau en gedurende lange tijd en niet alleen een investering in de landbouw maar ook in gezondheid, opvoeding, wegenaanleg, infrastructuur enz. – dan verandert dit alles. De mensen kijken anders uit hun ogen. Ze hebben een duwtje in de rug gekregen. En ze zeggen ook: We willen niet meer terug; dit is voor ons de oplossing.
NG: DG. Van Oxfam. Denkt u nu: dit is het oude model? Of begint u nu toch anders tegen deze ontwikkeling aan te kijken?
DG: Ik denk dat het verhaal van Pedro Sanchez in feite het oude model is. Als je om je heen kijkt dan is er een organisatie die instaat voor gezondheidszorg en investeringen in landbouw, het is de staat. Als je kijkt naar de wijze waarop landen in het verleden van start gegaan zijn, vanuit de landbouw in de richting van de industrie, dan zie je dat het eerste stadium een overwegende investering was in landbouw. Vervolgens moet je de staat[sinvloed] aan de landbouw onttrekken, waar de Europese Unie niet zo goed in is, en je moet de vraag stellen wie in eerste instantie hospitalen bouwt, en wie scholen op daarvoor noodzakelijke schaal? Het is de staat. Ik denk dus dat zij iets aan het herontdekken zijn wat cruciaal is, maar iets wat tenzij we een efficiënte staat hebben, niet werkt.
NG: minister, mag ik u iets vragen over de rol van genetisch gemodificeerde zaden en de maïs in uw land?
CKK: Malawi is daarmee geholpen. Onze wetenschappers zijn erop ingegaan, wij proberen het uit en als je naar Malawi gaat dan zie je dat de hele M1-weg vol is van voorbeelden met GG-zaden op de velden.
NG: AB. van Monsanto, u hebt 14 jaar in Afrika gewerkt aan de promotie van GG-zaden. Het is duidelijk dat u een commercieel belang hebt daarin, maar ziet u hier iets bewegen, al was het maar een nieuwe keuze om voor GGO’s te gaan, op grond van wat we juist van de minister gehoord hebben?
AB: GGO’s bieden zeker een gedeeltelijk antwoord op productieverbetering en efficiëntieverhoging waarover Louise daarstraks gesproken heeft. We kunnen de productie-efficiëntie verhogen. Het is niet nodig dat we de prijzen van grondstoffen vastleggen, er een andere benadering mogelijk. GGO’s kunnen die zeker bieden. Zij verhogen de opbrengsten, zij verbeteren het grondgebruik, en waar het vooral om gaat is aandacht te hebben voor voedselproductie in de streek waar het nodig is. We hebben te maken met ongeveer 800 miljoen hongerige mensen. Dat zijn niet de voedselexporteurs in de wereld. Zij moeten voedsel produceren voor hun eigen streek.
LF: het meeste onderzoek naar GG-teelten is niet gericht op wat u beschrijft. Verreweg het meeste werk is gericht op herbicidenresistentie en andere kwaliteiten die niet zo relevant zijn voor kleine boeren. Mijn punt is dat je de productie kunt verhogen zonder GG-teelten en we zouden er voor moeten zorgen dat er een keuzemogelijkheid is voor boeren zowel als consumenten.
Tegelijk ben ik het met u eens dat er mogelijkheden zijn in zake bijzondere eigenschappen zoals bv. de houdbaarheid van fruit en groenten, wat een groot voordeel kan betekenen voor kleine boeren. Laten we nauwkeurig zijn in dit debat opdat we niet vervallen in algemene uitspraken over GG-teelten.
AB: Sorry, daar kom ik nog op. Om op een efficiënte wijze gewassen te telen moeten ze onkruidvrij zijn. Een manier om dat te doen is gebruikmaken van herbicidenresistente gewassen. Er zijn andere manieren om een veld onkruidvrij te houden; je kunt het schoffelen en daar twee weken mee bezig zijn, of je kunt een herbicide spuiten; dan is het in 20 minuten gebeurd en je hebt hetzelfde resultaat. Dat soort efficiëntie hebben we nodig.
NG: Arigbede, u schudt nogal heftig met het hoofd, nietwaar?
MOA: Ja, ja, het gedoe rond GGO’s is een grap. Echt een grap. Laten we een schop en schop noemen. Het probleem van de lage productiviteit is het probleem van de verwaarlozing van de boeren door de staat.
Het probleem van de honger is een politiek probleem, het is een probleem van distributie, staten schieten ook te kort in de ondersteuning van het onderzoek. Het is van belang om aan degenen die toegewijd zijn aan de GGO’s te laten weten dat wij op de hoogte zijn van de problemen die er zijn met de GGO’s; vertel ons niet dat er geen problemen zijn.
NO: er is heel wat mystificatie rond GGO’s. Maar wat ik als wetenschapper, die vertrouwd is met de technologie, kan zeggen is dat we er behoefte aan hebben om nieuwe technologieën te aanvaarden om vooruitgang te boeken. Waar oude technologieën falen, moeten we inventief genoeg zijn om te zien wat kan werken.
Wat betreft maïs hebben we in Afrika te maken met veel verliezen door insectenplagen. Er zijn al heel wat manieren geprobeerd om daaraan het hoofd te bieden, maar het werkt niet want deze insecten zijn zo slim. Ze nestelen zich in de plant en brengen allerlei soort schade toe aan de teelt, speciaal bij maïs en aardnoten. De meeste van dit soort voedselgewassen hebben te maken met insectenaantasting. Ik geef maar een voorbeeld.
De GGO-techniek is een van de technologieën die zou moeten worden uitgeprobeerd.
NG: We gaan de GGO-discussie hier niet oplossen. We hebben ruimte gegeven aan heel wat verschillen, maar fundamenteel spreken we over de overlevingskansen van de kleine boer. Zoals ik bij het begin van dit programma vroeg: doet het er toe? Moeten we er wel bezorgd over zijn? Is er voldoende bereidheid om te komen tot een radicale denkwijze met in het achterhoofd de gedachte van hoe cruciaal belang landbouw is voor economische ontwikkeling en het beëindigen van de armoede?
PS: Wij hebben allerlei aspecten besproken, maar zij zijn eerder randvoorwaarden. Kern van de zaak is de lage productiviteit van de gezinslandbouw in Afrika en de reden daarvan is de uitputting van de bodemvruchtbaarheid en onkundig watermanagement. Gronden en water worden van het allergrootste belang.
Dit pakken we het eerst bij de kop, zoals de 400.000 mensen van de het Millennium Dorpen Plan nu doen, het aanpakken van de bodem- en de waterproblemen, vervolgens gebruikmaken van de beste teelten, in dit geval hybride maïs, geen GGO’s, en plotseling ontsnappen de boeren aan de honger. Ze worden efficiënt en ze vinden uit dat er technologieën beschikbaar zijn. En ik zie zelfs een mooie toekomst voor de kleinschalige boeren.
NG. Ik vraag nu aan EP. hoe zij denkt over de mening van Pedro Sanchez over Afrika. Komt het je als vertegenwoordigster van de Aziatische boeren bekend voor wat je zojuist hebt gehoord?
EP.: Ja, ik denk wel dat er nog toekomst is hoewel op het eerste gezicht het lijkt van niet; we worden werkelijk bedreigd. Er is enig optimisme in de woorden van Pedro Sanchez. Maar in Azië hebben we nog een ander probleem, namelijk dat van de grondeigendom, omdat in veel landen in Zuid-Oost-Azië de boeren geen eigenaar zijn van de grond waarop ze werken. Het is een vereiste om zekerheid te hebben dat je het land kan pachten. Als je voor langere tijd de zekerheid hebt over de grond, ga je er weer over nadenken hoe te handelen. Een ander punt is productiviteit. Productietoename door verschillende technieken is nodig, maar de technieken moeten wel milieuvriendelijk zijn, want anders zullen de boeren op de lange duur weer in honger vervallen. De boeren zullen niet instaat zijn om nog langer te produceren als de gezondheid van de bodem tekortschiet. Productietechnieken moeten milieuvriendelijk zijn en ook gunstig voor de gezondheid van de mensen.
NG: Hoe kijkt Paul Nicholson er tegenaan als boer in het Baskenland? Terwijl de helft van de wereldbevolking werkzaam is in de landbouw, vraag ik mij af of iemand van hen zich geruggensteund voelt door de soort van discussie die wij hadden en het soort van voorbeelden die wij naar voren gebracht hebben?
PN: Ik denk het niet, omdat wat hier op tafel is gekomen, namelijk dat de techniek het probleem gaat oplossen, niet juist is, want het is geen technisch probleem. We kunnen meer produceren, maar als we te maken krijgen met een import . .
NG: Ik zie nogal wat hoofden schudden.
PN: Als we geconfronteerd worden met import van goedkoop voedsel is dat wat wijzelf produceren waardeloos. We kunnen het niet eten; we moeten het geïmporteerde voedsel eten. En overal op de wereld gebeurt dit. Vandaag zijn de prijzen onder de productiekosten en dat geldt voor de grondstoffen over de gehele wereld. De boeren moeten onder kostprijs werken.
Mijn oplossing is dat ieder land het recht heeft om de import van voedsel te reguleren. Dat zou een eerste maatregel zijn. Ten tweede: toegang tot water, tot voedsel en tot zaden [waarborgen]. En ten derde: [het vestigen van] een meer democratische opvatting van de rol van voedsel als een recht zowel om dit te eten te hebben als een recht om het voort te brengen.
NG. : Ik wend mij tot KC. die de Verenigde Naties vertegenwoordigt en de IFAD. Vindt dit weerklank onder hen waarmee u te maken heeft als onderdeel van de VN ?
KC.: We zijn daar niet blind voor. Wij zouden er oren naar hebben, als het zou werken, maar ik geloof niet dat het de importbelemmeringen zijn die op grote schaal producten van ontwikkelingslanden afhouden van de industriële landen. Het zou de ontwikkelingslanden niet helpen. Ik ben het er wel mee eens dat het een Baskische boer zou helpen en ik sympathiseer daar ook mee. Wat nodig is, is een drastische vergroting van de investeringen in de kleinschalige landbouw, niet in de grootschalige, we hoeven de Nestlé’s niet te subsidiëren; zij kunnen zichzelf wel bedruipen. Die aanzienlijke groei moet komen van de regeringen van de ontwikkelingslanden en de industriële landen via hulpprogramma’s. Het werkt zoals Pedro vertelt. Als je op het platteland in wegenaanleg, in watervoorziening, in dierengezondheid, in landbouwvoorlichting en -onderzoek investeert, dan weten wij dat het werkt.
LF.: Ik pleit ervoor om kleine boeren niet alleen maar te zien als passieve slachtoffers. Ik ben tijdens mijn dertigjarige werk met kleine boeren getroffen door hun grote zin voor innovatie en productiviteit, en een verlangen om vooruit te komen. Dat betekent dat sommige kleine boeren niet langer klein willen blijven; zij willen daaruit geraken en zelfs de landbouw achter zich laten. Zij moeten hun kans krijgen.
Als je bijvoorbeeld kijkt naar de Vietnamese boeren of die van Colombia of van Kenia, hoe die de teelt van nieuwe producten hebben opgevat, bloemen ook, en ook farmaceutische producten. Ik denk dat hier een fantastische toekomst ligt. Ik zou het erg vinden als wij bij het afsluiten van dit programma zouden zeggen dat we terug moeten naar de ouderwetse opvatting van productieondersteuning.
NG.: ik wend me ten slotte tot Simeon. Vanuit uw perspectief als vertegenwoordiger van de bananenboeren, die echt het dieptepunt hebben bereikt van hun inkomen op de Windward-eilanden, van Sint Vincent waar u vandaan komt. Denkt u dat zij iets positiefs vinden in de wijze waarop wij hier met elkaar van gedachten gewisseld hebben, gegeven hun zorgen over de toekomst?
SG. : De discussies zouden hen wel een hart onder de riem gestoken hebben, maar of ze al dan niet iets positiefs zullen zien, weet ik niet. Ik bedoel hiermee dat wij er tot nu toe in geslaagd zijn om de markt te ondersteunen, maar dat loopt eind dit jaar af. Over een nieuwe positie vanaf begin 2008 moet nog onderhandeld worden. Zullen wij ook in de toekomst in de gelegenheid zijn om vrij van douanetarieven te importeren in de Europese Unie? Als dat niet zo is, dan ben ik bang dat wij ten dode opgeschreven zijn.
NG. : Ik heb heel wat bijval een afkeuring waargenomen onder de aanwezigen in dit werelddebat, die de lange afstanden hebben afgelegd om hieraan deel te nemen. En natuurlijk wij kunnen hier geen politieke beslissingen nemen, wij kunnen regeringen en internationale organisaties niet dwingen om van richting te veranderen wat betreft het thema van de in de steek gelaten boer. Wat we echter gedaan hebben is de netelige positie van de kleine boeren onder de aandacht brengen, van wie ieder van ons op de een of andere wijze voor zijn voedsel afhankelijk is. We hebben instemming en afkeuring gehoord, optimisme en pessimisme, maar we hebben vooral gehoord dat dit een vitaal onderwerp is in het bijzonder voor wat betreft het terugdringen van de armoede.
Namens mijzelf, Nic Gowing en dit BBC-werelddebat, dank ik u voor uw aandacht. Goedendag.
Vertaling door Gert Coppens, 15-5-2007.
Naschrift:
George Naylor comments on the BBC debate “Failing the Farmer”, March 31, 2007.
I’d like to commend Paul Nicholson, Dr. Arigbede, and Peter Robins (and others) for their comments on the BBC debate. One thing that doesn’t seem to register with some people is that when prices are already too low, more investment invites even lower prices and bankrupt farmers who then get replaced by even bigger, more technologically dependent farmers.
I saw a presentation at Columbia University in New York City by Dr. Pedro Sanchez about his projects in Africa. He even called it a "new green revolution." To me, it seemed obvious that it is really getting small farmers hooked on technology that will eventually require massive debt and risk. Also, I pointed out to him that if the country he was working in didn’t have actual price supports and "grain banks" (reserves) all his farmers would see their prices collapsing, and no income gains would be achieved at all.
I thought the BBC exchange was very interesting.
April 23, 2007
George Naylor, president
National Family Farm Coalition
288 M Avenue
Churdan, IA 50050
515-544-3464 (cell 515-370-3710)