Soja als onderdeel van de menselijke voeding
"De teelt van 1 ha soja dekt de eiwitbehoefte van ongeveer 5.500 mensen en levert daarnaast nog spijsolie. Daar staat tegenover dat 1 ha tarwe de eiwitbehoefte van ongeveer 2.165 mensen dekt en extensieve veeteelt op 1 ha grasland slechts de (dierlijke) eiwitbehoefte kan dekken van 190 mensen."
Woorden ontleend aan Manfred Peisker en opgenomen in het artikel : "sojabonen en daarvan afgeleide producten in menselijke voeding" (Soja-dossier, oktober 2003, uitgave van Wervel vzw)
De cijfers hebben betrekking op de behoefte per dag.
Er zijn heel wat variabelen, die beschouwd moeten worden, om tot de uitspraak van Manfred Peisker te komen. Waar het vooral om gaat zijn de relatieve verschillen tussen enerzijds plantaardige eiwitten en anderzijds dierlijke eiwitten.
In het uitdiepen beperk ik mij nu tot sojabonen en rundvlees. Ik laat dus tarwe en zuivel buiten beschouwing.
Eerst enkele cijfers:
soja:
jaaropbrengst aan sojabonen per ha : wereldgemiddelde 2,23 ton/ha (Soja-dossier p 13)
(uitgangspunt is één teelt met sojabonen per jaar op dezelfde akker; als wisselteelt kan datzelfde jaar in sommige streken tarwe of maïs in aanmerking komen.)
eiwitgewicht (droge stof) : 37,2% (n.b. het totaal aan droge stof van de sojaboon : 89,8%) (Soja-dossier, tabel 2, p 12)
rundvlees:
gangbare veeteelt zou kunnen worden uitgedrukt (voor EU-maatstaven) in 1 rund per ha.
extensieve veeteelt zou kunnen worden uitgedrukt (voor EU-maatstaven) in 0,5 rund per ha.
(de feitenlijkheid is iets verschillend : Klaus Isermann (zie verwijzing in Soja-dossier p 50) spreekt van een gemiddelde veebezetting in de EU van 0,95 GVE/ha in 1995, die zijns inziens omlaag zou moeten naar 0,5 GVE/ha)
aangenomen gemiddelde leeftijd van een vleeskoe : 3 jaar
uitgangspunt voor het vervolg : 0,5 koe per ha
slachtgewicht : 500 kg
60% van het slachtgewicht is vlees : 300 kg
het vlees bevat per kg 200 gram aan eiwitten (droge stof)
mens:
raadzame eiwitconsumptie : 48 gram/persoon/dag, gemiddeld over alle leeftijden heen (Velt, boek genoemd in Soja-dossier p 50)
(optimaal is 2/3 plantaardig en 1/3 dierlijk, dus in droge stof eiwitten uitgedrukt : 32 gram plantaardig en 16 gram dierlijk) (feitelijk gebruik is heel anders : Soja-dossier p 50)
De meest onberekenbare factor in het geheel is de mens. Hij doet niet wat raadzaam is en evenmin wat optimaal is. D.w.z. De gemiddelde EU-burger eet per dag 101 gram eiwitten (droge stof), waarvan 34 gram van plantaardige oorsprong en de rest, dus 67 gram van dierlijke oorsprong. Hij eet dus ruim eens teveel eiwitten en keert bovendien de optimale verhouding tussen plantaardig en dierlijk om (Soja-dossier p 50).
onderbouwing van de uitspraak van Manfred Peisker:
Eén ha soja levert (behalve mogelijk nog een andere teelt) per jaar : 2230 kg sojabonen, ofwel 830 kg eiwitten (droge stof).
Met 830 kg eiwitten kunnen 17.000 mensen één dag voorzien in hun noodzakelijke eiwitten (830.000/48 gram), aangenomen dat ze van geen andere eiwitbronnen gebruik maken. (Peisker spreekt van 5500 mensen, hetgeen overeenkomt met een eiwitgebruik van 150 gram droge stof per persoon per dag. Dit benadert de Duitse werkelijkheid, maar ligt ver af van wat raadzaam is.)
Nu over het rundvlees. Bij 0,5 rund per ha gedurende 3 jaar, levert dus 1 ha 50 kg vlees op per jaar; aan eiwitten : 10 kg. Indien dus de mens bereid is zich te houden aan wat raadzaam is en bovendien wat optimaal is in de verhouding plantaardig/dierlijk, dan kunnen 625 mensen één dag leven van de jaaropbrengst aan eiwitten van 1 ha weide (10.000/16).
(Peisker spreekt van 190 mensen, dus ruim 3 maal minder dan hier berekend. Maar Peisker is een realist. Zijn ‘gemiddelde mens’ eet dagelijks naast bijna 100 gram aan plantaardige eiwitten ruim 50 gram eiwitten in de vorm van vlees en niet 16 gram wat verstandiger zou zijn en waarvan ik uitgegaan ben.)
Het verhoudingscijfer van Manfred Peisker is 5.500/190, dus 29.
Mijn verhoudingscijfer is 17.000/625, dus 27, en niet veel verschillend van dat van Peisker en bovendien, en daar gaat het om, nog altijd respectabel.
Immers de vergelijking wil laten zien hoezeer de omweg via de vleesproductie en –consumptie inefficiënt is.
Bovendien blijkt dat de conclusie niet veel verschilt of je in de berekeningen nu uitgaat van de feitelijkheid of van de wenselijkheid t.a.v. de menselijke eiwitconsumptie. In beide gevallen is de inefficiëntie vrijwel even groot.
Gert Coppens, 23-10-2003