Ga naar de inhoud

De invloed van de hervorming van het GLB binnen EU en op de ontwikkelingslanden

I – De invloed van de nieuwe hervorming van het GLB binnen de EU

Eerst zullen we de invloed nagaan van de hervorming van het GLB op de boeren en vervolgens op andere belangrijke betrokkenen : belastingbetalers, consumenten, activisten voor milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn, en de agro-industrieën. (GLB = Gemeenschappelijk Landbouw Beleid van de EU)

A – De invloed van de hervorming op de boeren

De hervorming zal de uitschakeling van kleine boerderijen versnellen en leiden tot een concentratie tot grote boerderijen, en wel om verschillende redenen :
1.    Omdat de sterke daling van de landbouwprijzen zal voortgaan, zowel op de wereldmarkt als op de binnenlandse (= EU-markt)
•    De wereldprijzen zullen verder dalen omdat :
1.    de nieuwe Farm Bill (Boerderij Wet) de boeren in de VS aanzet om alsmaar meer te produceren aangezien zij bodemprijzen krijgen die hoger liggen dan de wereldprijzen voor alle korrelgewassen (granen, oliehoudende zaden, katoen).
2.    de VS sinds 1996 alle productiebeheersingsmaatregelen hebben opgeheven : braaklegging, aankoop door de staat van korrelgewassen . . . . , subsidies voor door de boer aangehouden voorraden.
•    De binnenlandse prijzen zullen dalen omdat de hervorming heeft besloten tot :
1.    een scherpe daling van de interventieprijzen voor rijst, boter en magere melkpoeder
2.    een toename van de melkquota en de halvering van de maandelijkse verhoging van de interventieprijs voor granen
3.    Binnenlandse afboerderijprijzen zullen ook scherp dalen omdat de EU bij de WTO heeft voorgesteld de douanetarieven op agri-food producten met 36% te verlagen op het einde van de Doha Ronde, wat waarschijnlijk een minimum is aangezien de andere WTO-leden hebben gevraagd om 40 tot 60% en ook aangezien de EU met Mercosur onderhandelt over een vrijhandelsverdrag, terwijl de prijzen van Mercosur ver onder de EU-prijzen voor granen, suiker, rund- en schapenvlees en zuivelproducten liggen. (Mercosur omvat Zuid-Amerika)
4.    De toegenomen concurrentie van de Ukraine, Rusland en de aanstaande Oost-Europese EU-lidstaten zullen de binnenlandse EU-boerderij-prijzen drukken vooral voor granen.
5.    De voorspelbare sterke koers van de euro tov. de US-dolar zal exporten remmen en importen stimuleren.
•    Tegen die achtergrond zou de 10% braaklegging van akkerland weinig tegenwicht bieden tegen prijsdalingen aangezien het gaat om een vastgelegde hoeveelheid (met mogelijke uitzonderingen) en het vervolgens betrekking heeft op de minst productieve gronden.
2.    De hervorming zal de uitschakeling van kleine boerderijen versnellen omdat de ontkoppeling de schommelingen van de binnenlandse afboerderijprijzen van jaar tot jaar zal doen toenemen, met periodes van overproductie die leiden tot prijsdalingen gevolgd door tekorten die leiden tot hogere prijzen. Als de grote boerderijen, die een hoge eenmalige jaarlijkse uitkering genieten, de periode van lage prijzen kunnen uitzitten, dan zal dit niet gelden voor de kleine boeren met een lage of geen eenmalige jaarlijkse uitkering.

3.    Kleine boerderijen zullen om verschillende redenen ook te leiden hebben van de toegenomen grondprijzen
•    De drang om de omvang van de boerderijen te vergroten zal de grondprijzen opdrijven en de vestiging van jonge boeren ontmoedigen, aangezien de eenmalige jaarlijkse bedrijfstoeslag zal worden gerelateerd aan de omvang. Het bedrag zal worden gedeeld door het aantal in aanmerking komende ha om zo de overdracht van recht op betaling mbt. de in aanmerking komende grond mogelijk te maken (uiteraard bij verkoop van landbouwgronden). De rente op gehuurde (of gepachte) gronden die in aanmerking komen voor het recht op betaling zal aanzienlijk toenemen, zoals is gebleken bij boerderijen met melkquota of meer in het algemeen met directe betalingen, zelfs in lidstaten als Frankrijk waar melkquota niet vrij verhandelbaar zijn, maar waar de nieuwe pachter (meestal aan  de vroegere pachter) een bedrag onder de tafel toeschuift.
De grondeigenaars zullen terughoudender worden met het verhuren (of verpachten) van hun land, zoals in de VS gebeurde sinds de Farm Bill van 1996, die toen de naam droeg van FAIR Act. Dit zal ook de prijs van boerenland opdrijven.
Kortom, de eenmalige jaarlijkse bedrijfstoeslag zal gekapitaliseerd worden in de grondprijzen.
Ergst van al is dat artikel 49 van het voorstel voor de Council Regulation, gedaan door de Europese Commissie in januari 2003 stelt dat "aanspraken bij verkoop kunnen worden overgedragen zowel met als zonder land", wat inhoudt dat de ontkoppelde eenmalige betalingen uiteindelijk vrij verhandelbare zekerheden zouden kunnen worden!

4.    In samenhang met lagere prijzen zullen zelfs de grootste boerderijen die genieten van de voortdurende meeropbrengst van de gemiddelde directe betalingen, ontvangen tussen 2000 en 2002, hun inkomsten snel zien dalen.
Dit temeer omdat de hervorming een reductie van 5% voorziet in de directe betalingen terwijl de productiekosten zullen blijven stijgen.
Daarnaast zouden zonodig bijkomende verlagingen kunnen plaatsvinden (iets wat bijna zeker is) om te verzekeren dat de uitgaven voor het GLB het plafond niet te boven zullen gaan.

5.     Ontkoppeling zal niet leiden tot een meer markt-gericht GLB
Onder het voorwendsel dat de enkele bedrijfstoeslag zal worden toegekend aan boeren zonder de verplichting tot produceren van met name granen (voor lidstaten die de ontkoppeling voor 100% willen doorvoeren, en dit zal zeker de grote meerderheid zijn omdat zelfs de Franse graanboeren geneigd zijn om dit te aanvaarden), meent de Commissie te mogen stellen dat het nieuwe GLB de boeren toelaat te kiezen wat liever te produceren overeenkomstig de signalen van de markt, prijzen dus, of zelfs helemaal niets meer te produceren.
Als dat geldt voor boeren die een (aanzienlijk) bedrag aan enkele bedrijfstoeslag kregen toegekend, dan staat daar tegenover dat zij, die niet reeds directe betalingen kregen in 2000-02, niet in staat zouden zijn tot het produceren van granen, oliehoudende zaden, peulvruchten, rund- en schapenvlees omdat hun prijzen gedaald zijn tot ver onder hun productiekosten sinds de hervorming van het GBL in 1992. Voor tarwe wordt bv. ca € 100 per ton betaald aan de EU-boeren, wat heel dicht ligt bij de wereldprijs. Maar hun productiekosten in Frankrijk zijn rond de € 160 per ton en Frankrijk is toch een van de meest concurrerende lidstaten wat betreft tarwe.

Velen onder hen die granen verbouwen of runder- of schapenkuddes houden, zullen ermee stoppen dit langer te doen onder de kostprijs, vooral in verarmde gebieden, indien zij kunnen overstappen op profijtelijkere producten. Sommige boeren, die een aanzienlijke directe betaling genieten, overwegen of ze niet moeten kiezen voor een compleet andere job, terwijl ze hun jaarlijke eenmalige bedrijfstoeslag op zak steken.
Hervé Gaymard’s aanvankelijk verzoek om een minimaal deel aan gekoppelde betalingen te handhaven was daarom volledig terecht, maar het uiteindelijke deel is veel te laag – vooral voor veldteelten – om een voorspelbaar verlies aan levensvatbaarheid van veel landelijke gebieden te voorkomen.
De hervorming is in het Verenigd Koninkrijk kennelijk verwelkomd, zelfs door de voorzitter van het NFU, Sir Ben Gill, die zei: "Het bemoedigt mij dat andere Europese boeren zich bewust zijn geworden van de voordelen van de volledige ontkoppeling welke hun ministers niet konden waarderen . . . . De compromissen laten andere landen de keuze om de koppeling met de productie te behouden, tenminste voor een deel. In Engeland zullen we de regering vragen om een volledige ontkoppeling"(Financial Times, 28 juni 2003).

B – De invloed van de hervorming op andere betrokkenen in de EU

1.    De invloed op de belastingbetalers
In het zicht van de verwachte daling van de afboerderijprijzen zal de EU in dezelfde situatie komen als de VS die, toen ze werden geconfronteerd met de onmogelijkheid om met hun vaste directe betalingen de boeren een eerlijk inkomen de verzekeren, gedwongen waren om het totaal aan directe betalingen tussen 1996 en 2000 te verviervoudigen, en om voor de komende tien jaar nog hogere uitkeringen te regelen in de 2002 Farm Bill.

Daarom:
•    ondanks het krachtig voornemen van de Europse Raad om de uitgaven voor landbouw in de EU-25 tot 2013 vast te leggen op het niveau dat was vastgesteld voor 2006 in de EU-15 (jaarlijks met 1% te verhogen ivm. inflatie),
•    ondanks de voorziene financiële discipline om te verzekeren dat het landbouwbudget dat is vastgelegd tot 2013 niet wordt overschreden,
•    in de wetenschap dat uit dit vaste budget ook voorzien moet worden in de nieuwe directe betalingen ter compensatie van de verlaging van de interventieprijzen voor rijst, boter en magere melkpoeder,
kan men er zeker van zijn dat de EU-boeren in hun strijd om het bestaan op het nationaal en EU-niveau druk zullen uitoefenen om aanvullende betalingen te krijgen van de EU-belastingbetalers.
Dit is temeer voorspelbaar omdat de strengere regels voor het leefmilieu, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn geen ruimte bieden voor met name kwantitatieve productiviteitsverhogingen in de mate waarin dat in het verleden mogelijk was, verhogingen die lagere prijzen voor een belangrijk deel compenseerden.
Deze vaste uitkering zal daarom snel politiek onhoudbaar worden in geval van totale ontkoppeling van directe betalingen voor de categorie van de granen, oliehoudende zaden en peulvruchten, zelfs al in gevallen van gedeeltelijke ontkoppeling.
En het zal heel terecht zijn dat werklozen en steuntrekkers protesteren tegen het feit dat sommige burgers subsidies krijgen van tien maal hun eigen uitkering, zelfs zonder iets te produceren.

In feite is het een onuitgesproken doelstelling van de Europese Commissie om landbouwsubsidies langzaam af te schaffen, overeenkomstig de wens van Alan Buckwell, de landbouweconoom wiens door de EC bestelde rapport de inspiratie vormde voor Agenda 2000. Voor Alan Buckwell zouden directe betalingen een tijdelijke hulp moeten zijn tot bijstelling . . . . om de boeren te helpen zich aan te passen aan de werkelijkheid door hun een schokdemper te bieden, terwijl zij langzaam de ontvangen boodschap laten doordringen dat de maatschappij marktprijzen zal betalen voor vermarktbare producten en redelijke prijzen voor diensten die zij buiten de markt om leveren, maar niet meer. Deze boodschap moet worden uitgelegd en herhaald met een duidelijke nadruk op het feit dat de aanpassingshulp van tijdelijke aard is opdat de boeren zich voorbereiden op verandering van job of zonodig van leefwijze.
Een ander rapport, volgens een opdracht van de EC aan de Universiteit van Amsterdam (gepubliceerd in februari 2000), neemt hetzelfde standpunt in, en verklaart dat : "omdat alleen de boerderijen die een minimaal internationaal concurrentieniveau halen, op de lange duur zullen overleven in de vrijgemaakte markten . . .  zou het een hoofddoelstelling van het GLB moeten zijn om bij te dragen aan de internationale concurrentiekracht van een kern van commerciële boerderijen in de meest geschikte gebieden van Europa".

2.    De invloed op consumenten
Consumenten zullen erop achteruitgaan omdat de grotere wisselvalligheid van de landbouwprijzen de winkelprijzen zullen verhogen, in de eerste plaats omdat het Europees Hof van Auditors heeft aangetoond dat de daling van de productiekosten van granen en rund- en schapenvlees de consument niet heeft bereikt. De EC heeft met nadruk verklaard dat men geen daling van de consumentenprijs voor melk mag verwachten als gevolg van een verlaging van de afboerderijprijs.
En de perioden van een plotselinge stijging van productiekosten gekoppeld aan een productiedaling, die een gevolg is van een periode van lage prijzen als gevolg van overproductie, zullen leiden tot een nieuw prijsniveau voor de consument, dat niet of nauwelijks daalt als de afboerderijprijs daalt.

Door de financiering van de voeding alsmaar meer te laten dragen door de belastingbetalers en alsmaar minder door de consumenten, dwz. door lonende landbouwprijzen zonder directe betalingen, uitgezonderd de kleinste boerderijen, is de hervorming bovendien sociaal een achteruitgang omdat de armste burgers door de BTW deels de voeding van de rijkste burgers financieren. (volgens de vertaler klopt deze redenering maar ten dele; BTW is egalitair, personenbelasting is progressief. Wat betreft personenbelasting is de redenering mogelijk onjuist.)

Het is bedroevend om te zien dat sommige NGO’s die vrijhandel voorstaan, recent een verbond zijn aangegaan met de BEUC (European consumers’ organisation, www.beuc.org), de Europese consumentenorganisatie, die altijd heeft gelobbyd voor lagere afboerderijprijzen, met name door lagere importbescherming en zonder bekommernis om de multifunctionaliteit van de landbouw.
"Zo heeft BEUC nu de krachten gebundeld met Oxfam International, de ontwikkelingsorganisatie, en WWF, het Wereld Natuur Fonds, in een campagne voor een diepgaande en tijdige hervorming van het GLB. Ecologische duurzaamheid, plattelandsontwikkeling, voedselkwaliteit en –veiligheid, en eerlijke handelsbetrekkingen met ontwikkelingslanden zouden de drijvende krachten moeten zijn achter een hervormd GLB, en niet langer alleen maar het nevenproduct van het beantwoorden aan WTO-criteria . . . . De EU mist een samenhangende strategie om zich toe te leggen op haar voornemen, uitgesproken tijdens de WTO-ministersconferentie in Doha, om "alle vormen van exportsubsidies te verlagen met het uiteindelijke doel van uitdoving; en om te komen tot substantiële verlagingen van handelsverstorende binnenlandse steun". Als de ontwikkeling van zo’n strategie mislukt, zal dat de vooruitzichten op een WTO-overeenkomst om exportdumping te stoppen, ondermijnen. Daarmee wordt het EU-voornemen om van de multilaterale handelsgesprekken een ‘ontwikkelingsronde’ te maken, een lachertje. Dit zou het hele onderhandelingsproces in gevaar kunnen brengen, en ook de uitkomst van de Cancun WTO-ministersconferentie van september 2003. Consumentenbelangen moeten niet genegeerd worden. Het is hoog tijd voor belangrijke handelsbeslissingen ten gunste van ontwikkelingslanden en consumenten wereldwijd"(Memorandum aan het Italiaans Voorzitterschap, mei 2003).

Als deze twee vrijhandels-NGO’s gedacht hebben een positieve invloed te kunnen uitoefenen op de BEUC door met haar hun bezorgdheid te delen om komaf te maken met de EU-voedseldumpingen, dan (moet toch overwogen worden dat) van de andere kant dit verbond tussen Oxfam International (en het WNF, dat minder op de voorgrond treedt in het landbouwbeleid) en BEUC heel gevaarlijk is en de hoop verkleint Oxfam International op een lijn te brengen met de meeste continentale NGO’s, die zich bezig houden met lobbywerk in het landbouwbeleid. Ongelukkig genoeg deelt Christian Aid (Duncan Green) het zelfde standpunt om voorrang te geven aan korte termijndoelen van vrijhandelsconsumenten ten koste van een EU-landbouw die zowel sociaal als qua leefmilieu duurzaam is. Het is altijd zeer riskant om het met de Mammon op een accoordje te gooien : hij kan niet bekeerd worden maar het omgekeerde zou wel kunnen!
Zijn Oxfam Interntional, WNF en Christian Aid zich echt bewust van de politieke stellingname van het BEUC, zie hieronder:
•    Realiseren zij zich dat, als BEUC pleit voor de opheffing van voedseldumping, zij dat doet omdat zij dit alleen betrekt op de exportrestitutities (zoals de EC doet) en omdat de opheffing daarvan dwingt tot een plaasvervanger in de vorm van directe betalingen gekoppeld aan de verlaging van de afboerderijprijzen, wat een doelstelling van de BEUC is, iets waartoe de exportrestituties niet leidden. Natuurlijk geeft BEUC niet toe dat de ontkoppelde directe betalingen (de jaarlijkse uitkering dus) een dumpingeffect hebben; ook de EC geeft dat niet toe.
•    Hier staan we voor hun meest onconsistent gedrag : terwijl ze vechten voor de opheffing van de dumping, doen ze alsof zij geloven dat volledig ontkoppelde betalingen geen dumpeffect hebben. Anders zouden zij klaar en duidelijk zeggen dat iedere vorm van voedselexport afkomstig van boeren die de jaarlijkse toeslag ontvangen, zou moeten worden verboden.
•    Zij zijn verlokt door de zg. solidariteit van de BEUC met de ontwikkelingslanden, waar zij pleit voor een grotere openheid van de EU voor voedselimporten uit de OL: "Europese consumenten willen meer afwisseling en keuze in het voedselaanbod . . . Wij vragen ons af waarom de EU-consumentenkeuze zo beperkt is door hoge importheffingen en andere barrières. . . .  Het zou veeleer in het wederzijds belang zijn van de consumenten en de OL om komaf te maken met heel wat oneerlijke handelsbarrières in de ontwikkelde landen. . . . Toekomstig voedselaanbod voor EU-consumenten zal op de lange duur veiliger zijn als we onze voedselbronnen diversifiëren, dan als we trachten om "alles in de éne mand" van de zelfvoorziening te gooien" (26 november 2002).
•    Wat dan te denken van de solidariteit van de BEUC met de in de EU binnenkomende lidstaten van Oost-Europa, wanneer zij zegt : "Het is onze uitdrukkelijke mening dat een uitbreiding van het systeem van directe betalingen naar een tiental nieuwe lidstaten, een misvatting is. In de 15 staten van de EU is voedsel reeds duurder dan bijna overal elders in de wereld"(Memorandum aan het Griekse Voorzitterschap, 30 november 2002). Hoe kan Oxfam International instemmen met zo’n leugen ?
•    In een persbericht van 19 september 2002 benadrukte BEUC haar bereidheid om directe betalingen te verbinden aan ‘non trade concerns’ (= aspecten zoals leefmilieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn) en zo niet, ze dan af te schaffen : "Wij juichen het principe toe om toekomstige betalingen te koppelen aan standaards voor leefmilieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn. . . De nieuwe directe betalingen moeten concrete en aanwijsbare resultaten opleveren. Als directe betalingen de gewenste resultaten niet opleveren dan zouden ze beëindigd moeten worden. . .  In het voortgaande veranderingsproces zou het doel moeten zijn de directe betalingen zoveel mogelijk te verlagen ten gunste van uitgaven voor plattelandsontwikkeling en ander structureel beleid. Dit is bijzonder belangrijk in de context van vergroting (van de EU, neemt de vertaler aan.)" "Voedselprijzen worden kunstmatig hoog gehouden vanweg de combinatie van marktregels, grensbescherming, prijsondersteuning en een verlaagde efficiëntie als gevolg van het quotasysteem. Hogere voedselprijzen treffen in het bijzonder de gezinnen met de lage inkomens, omdat zij een groter deel van hun inkomen aan voedsel besteden. In die zin draagt het GLB bij aan de toename van de sociale ongelijkheid onder de niet-boeren doordat zij werkt als een op de consumenten terugslaande belasting. (Hervorming van het GLB, 26-11-2002)." Ik heb hierboven aangetoond dat het juist het huidige systeem is van lage afboerderijprijzen dat ertoe leidt dat de armste burgers van de EU, door de BTW, het voedsel financieren van de rijkste burgers.

3.    De invloed op het leefmilieu, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn
In die context van:
•    afnemende afboerderijprijzen,
•    een sterk toegenomen intra-EU- en wereld-competitie na de Doha Ronde, met bijkomende concurrentieverstoringen binnen de EU als gevolg van een naar believen door de lidstaten door te voeren ontkoppeling,
•    een hogere concentratie van boerderijen
•    een aanzienlijke hernationalisering van het GLB
is het niet aannemelijk dat de EU voor de directe betaling aan haar boeren zwaardere voorwaarden zou kunnen opleggen in samenhang met hun bereidheid om hogere standaards te aanvaarden mbt. de invloed van hun productiesystemen op het leefmilieu, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn.
En hoewel de directe betalingen voor rund- en schapenvlees alleszins gekoppeld blijven (tenminste in Frankrijk, niet in het Verenigd Koninkrijk), zal de keuze van de EC (bekrachtigd door het Europees Parlement en de Raad) om de productie van oliehoudende zaden en peulvruchten niet op te voeren, de meest intensieve systemen van veehouderij nog meer bevoordelen. Het is juist dit laatste dat de hoofdoorzaak was en blijft van de verslechtering van het leefmilieu, de kwaliteit van de producten en het dierenwelzijn.

De terughoudendheid van de EC om de (eigen) productie van veevoeders te beschermen door maatregelen op de import heeft drie hoofdoorzaken:
•    import kost veel minder dan het subsidiëren van de productie,
•    de EU wenst niet of voelt zich politiek niet in staat om de import van veevoeders te beschermen, in het bijzonder die uit de VS of zelfs die uit Brazilië en Argentinië, in samenhang met de onderhandelingen over een vrijhandelsverdrag met Mercosur,
•    maar bovenal laat dat toe de concurrentiepositie van de Europese veeteelt te verhogen, niet alleen van wit vlees maar ook van rood vlees en zuivel.

4.    De invloed op de voedselindustrie
Zij zijn de enige die winnen bij de hervorming.
Aldus Jean Martin, voorzitter van de CIAA (Confederation of the Food and Drink Industries of the EU, www.ciaa.be), "Voor de CIAA betekent de overeenkomst die gisteren werd bereikt door de EU landbouwministers een belangrijke doorbraak voor de voedselindustrie. De overeenkomst zal de positie van de EU bij de WTO-onderhandelingen versterken. Andere WTO-handelspartners moeten nu een stap zetten in de richting van een mogelijk compromis. CIAA meent dat de manoeuvreerruimte die deze hervormg schept op de Doha Ontwikkelings Agenda moet worden gebruikt op voorwaarde dat gelijkwaardige landbouwconcessies worden verkregen van WTO-partners. "De gisteren bereikte overeenkomst spoort met de lange termijndoelstelling van de EU-voedsel- en drankindustrie om een concurrentiële, efficiënte en duurzamere landbouw in Europa te bevorderen". . .  De voorziene ontkoppeling zoals weerhouden door de EC betekenen een beslissende stap in het openen van de Europese landbouwsector voor marktwerking" (Persbericht van 27 juni 2003).

De analyse die de CIAA maakte van de voorstellen van de EC van januari 2003 en van voorzitter Harbinsons WTO-voorstellen tot herziening van de OiL, Overeenkomst inzake Landbouw, van maart 2003 spreekt voor zich en geeft ons een helder beeld van haar zienswijze : "Inzake de offensieve belangen van de Europese voedingsindustrie schiet de formule van de Uruguay Ronde (zoals was voorgesteld door de EU) tekort in de noodzaak van een substantiële marktopening door een daling van de hoge tarieven. Gegeven het feit dat binnen het kader van het huidige modaliteitenproject sommige, en met name de opkomende landen zouden kunnen ontsnappen aan gelijkwaardige en vergelijkbare verbintenissen inzake markttoegang, zou de benadering van Harbinson niet de verwachte voordelen opleveren voor de offensieve belangen van de voedingsindustrie.
Inzake de voorstellen voor exportconcurrentie vindt de CIAA de overwogen opheffing van de exportrestituties te ambitieus. Zolang er verschillen zullen zijn tussen de prijzen die de industrie betaalt op de wereldmarkt en op de gemeenschappelijke markt (van de EU) zullen restituties nodig zijn ter compensatie en ook om de EU-exporteurs toe te laten op gelijke basis te werken. Daarnaast zouden andere vormen van exportsteun zoals export kredieten en voedselhulp aan gelijke reducties moeten worden onderworpen en niet mogen ontsnappen aan de regels"(Persbericht van 19 juni 2003).

Het voorgaande is een echo van de toespraak van de voorzitter van de CIAA op 8 oktober 2002, toen hij zich richtte tot 70 leden van het Europees Parlement : "Onze industrie moet zich verzekeren van een levering van grondstoffen op lange termijn. Om onze concurrentiekracht op de wereldmarkten te verhogen moet de prijs van deze grondstoffen nauw aansluiten bij de wereldmarktprijzen, gegeven het feit dat een belangrijk deel van onze productie wordt geëxporteerd".

In een toespraak van 19 juni 2003 verklaarde de voorzitter van de CIAA gedurende een seminar dat zij organiseerde over "Van Doha tot Cancun, risico’s en kansen van de WTO-onderhandelingen voor de voedingssector", het volgende : "CIAA is er voorstander van dat de voortzetting van het hervormingsproces inzake de internationale landbouwpolitiek leidt tot een heldere serie handelsregels die een eerlijker speelveld creëren voor WTO-leden volgens de Doha Ontwikkelings Agenda". Ja, u heeft het goed gelezen : de CIAA wenst duidelijk zijn zeg te hebben in de bepaling van het landbouwbeleid!

Ter bevestiging dat deze wens van de CIAA geen pure ijdelheid is, luisteren wij naar Pascal Lamy, een van de sprekers op het seminar : "De voedingsindustrie heeft het voorrecht de zorg te genieten van drie EU-commissarissen, een uitzonderlijk voorrecht in de EC! Frantz Fischler namens landbouw, omdat tarieven op verwerkte producten landbouwtarieven zijn. Erkki Liikanen namens de industrie omdat deze zelfde producten industriële producten zijn voor onze binnenlandse (EU)markt. En mijzelf vanweg mijn algehele verantwoordelijkheid voor internationale handelsthema’s. . . En u bent zich bewust dat uw invloed op uw drie gesprekspartners toeneemt als u verenigd bent. Ten gevolge van deze heldere posities weten wij als onderhandelaars hoe te gaan en ook waar we niet kunnen gaan. En uw ondersteuning, of uw posities, versterken de onze. Ook al is het duidelijk dat de positie van de industrie niet altijd voor 100% kan worden weerspiegeld in de Europese positie. . .
Onze handel in landbouwgrondstoffen heeft een (jaarlijks) tekort van 19 miljard euro, onze handel van verwerkte landbouwproducten heeft een overschot van bijna 7 miljard euro. . .
Inzake markttoegang heb ik al gezegd dat de voedingssector een van onze vaandeldragers is voor de export. Evenals u denk ik dat de WTO-onderhandelingen ervoor zouden moeten zorgen dat onze producten voordeel hebben van de tariefverminderingen. Natuurlijk hoop ik uw suggesties te mogen ontvangen als wij toe zijn aan het bepalen van de prioriteiten op dat vlak. De tariefvermindering zal natuurlijk ook invloed hebben op de Europese markt, en ik ben gevoelig voor het argument dat het resultaat evenwichtig moet zijn en kansen moet bieden voor de Europse industtrie om voort te gaan met het produceren van toegevoegde waarde. . .  Maar er zijn andere middelen om waarde te creëren. Het tweede dat ik alleen terloops wil noemen, is buitenlandse investeringen. Sommigen onder u zijn al flink op weg daarmee. Het is een proces dat zeker aan gewicht zal winnen dank zij bilaterale overeenkomsten die we kunnen sluiten met deze of gene landen. . .  De derde manier is daarom, u zegt het mij bij herhaling, in staat te zijn grondstoffen te kopen tegen concurrerende prijzen die zo dicht mogelijk aansluiten bij wereldmarktprijzen. De oplossing is om grondstoffen te importeren en om te zetten in producten met een hoge toegevoegde waarde. Eens te meer ziet u dat de vraag van markttoegang cruciaal is voor de toekomst van onze industrie. Niet alleen voor exporten maar ook voor importen. Maar er is natuurlijk een vierde manier, nl. eenvoudig kopen op de binnenlandse markt tegen cuncurrerende prijzen. Dit roept bij gevolg de vraag op naar de binnenlandse prijzen en de noodzakelijke hervormingen om ze te verlagen. Hier komen we op het terrein van de binnenlandse steun dat ook ter sprake kwam bij de WTO. Als gevolg van de achtereenvolgende hervormingen van het GLB zijn de binnenlandse prijzen in het bijzonder van grondstoffen zoals tarwe zeer concurrerend geworden. De resultaten van de verwerkende industrie tonen dit duidelijk. Wij moeten in die richting doorgaan. We moeten ook dezelfde koers aanhouden bij het hervormen van onze soorten van steun opdat ze minimaal handelsverstorend zullen zijn. Dat is de reden van de nieuwe hervorming van het GLB en van haar belang bij de onderhandeling over binnenlandse steun bij de WTO".
Geen commentaar!

In tegenstelling tot de voorzitter van de NFU (UK) schijnt John Dillon, de voorzitter van de Ierse Boerenbond, zich tenminste wel bewust van het gevaar  en "waarschuwde voor het risico dat de landbouw bij de (WTO)-onderhandelingen wordt uitverkocht aan de grote firma’s en de multinationale bedrijven in de voedingssector. Hij zei dat er geen sprake van kan zijn de landbouw bij de onderhandelingen in te zetten voor industrie en diensten. De landbouw was essentieel voor het overleven van het rurale Europa maar er was een werkelijk gevaar dat de big-business-belangen door de EU-regeringen vooropgesteld zouden worden"(Financial Times, 16 juli 2003).

5.    Het GLB zal bureuacratischer worden
Het nieuwe GLB zal bijzonder complex en bureaucratisch worden, vanwege :
•    het veelvoud van situaties van gehele of gedeeltelijke ontkoppeling in de lidstaten
•    de nog complexere situatie in de nieuwe (Oost-Europese) lidstaten
•    het systeem van controle en sancties om er voor te zorgen dat boeren die hun jaarlijkse uitkering of andere directe betalingen krijgen voldoen aan de verplichte standaards op het vlak van milieu, voedselveiligheid, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid voor de boeren.

II – De invloed van de nieuwe hervorming van het GLB op de ontwikkelingslanden

A – De zwendel van de dumping en de klucht van de "groene doos"-subsidies

In de verklaring van de EU-minister staat, "Met deze hervorming stuurt de Europese Raad een krachtige boodschap aan de Europse boeren, de Europese burgers en de hele wereld, in het bijzonder de ontwikkelingslanden".
Feitelijk zal het nieuwe GLB een dolkstoot temeer zijn in de rug van de boeren van het Zuiden. Het hoofddoel van de hervorming was werkelijk niet een betere aanpassing van het GLB aan de eisen van de EU-samenleving in relatie tot het leefmilieu, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn, hoewel de Commissie in haar communicatie knap genoeg is om het de media te doen slikken.
Neen, het hoofddoel is geweest om de – eenmaal ontkoppelde – landbouwsubsidies af te schermen van een verlaging door de WTO, door ze over te brengen naar de "groene doos"volgens de Overeenkomst inzake Landbouw. Want het idee dat ontkoppelde subsidies (dwz. niet gekoppeld aan de productie of de prijzen van het lopende jaar) geen handelsverstorende effecten hebben, en met name geen effect zoals importbescherming of dumping, is een enorme wettelijke en politiek klucht waaraan de politieke elites van rijke landen en internationale instellingen beweren geloof te hechten.
De meeste onderhandelaars van ontwikkelingslanden en alle NGO’s van Noord en Zuid hebben het nu wel ontzenuwd.
•    Alle ontkoppelde landbouwsubsidies inbegrepen die toegekend op speciale gronden van milieubescherming, verminderen de productiekost van de boeren, verbeteren de concurrentiepositie van hun producten en hebben bijgevolg bij export een dumping-effect.
•    In feite berust de ontkoppelingstruc op een enorme legaal-politieke zwendel : de definitie van dumping is artikel 6.1.a van het GATT 1947 zelf, herhaald in de Overeenkomst inzake Landbouw in artikel 9.1.b spreekt  niet van een export aan een prijs onder de productiekost maar van een export aan een prijs onder de binnenlandse prijs.
•    Dat verklaart waarom en hoe het GLB is hervormd in 1992, in 1999 en voor het laatst op 26 juni 2003 : door de afboerderijprijzen in de EU stapsgewijze te verlagen tot het niveau van de wereldprijzen kon de EU zijn voedingsproducten exporteren zonder expliciete exportrestituties, bij gevolg zonder dat er wettelijk sprake is van dumping, zelfs al worden die subsidies in hoge mate oneerlijk genoemd voor buitenlandse boeren.

Zo vond inderdaad de grote massa van de tarwe- en gerstexporten van de EU plaats zonder restituties vanaf juli 2001 tot juni 2002 omdat de binnenlandse prijs was gedaald tot het niveau van de wereldprijs, rond de 100 euro of (toen nog) $100 per ton (sedertdien verplichte de waardestijging van de euro de restituties te hervatten, op een niveau van 15 euro per ton tarwe op 15 mei 2003).
Om voordeel te halen uit die ongelofelijke definitie van dumping was het noodzakelijk dat de landbouwsusbsidies, die het gat dichten tussen de productiekosten en de lage prijs van de EU-voedingsproducten, werden afgeschermd van de reductieverplichtingen opgelegd door de WTO.
En zo was het de truc van de Overeenkomst inzake Landbouw, die in essentie was onderhandeld tussen de EU en de VS en vervolgens opgelegd aan de ontwikkelingslanden : te stellen dat importbescherming het schandelijkst is van al, gevolgd door uitdrukkelijke exportsubsidies (die inderdaad desastreus zijn), daarbij overwegend dat binnenlandse ontkoppelde subsidies in het geheel niet handelsverstorend zijn.
Een bewijs dat ontkoppeling niets zal veranderen voor de Franse graanverbouwers is de stelling weergegeven in Le Monde van 28 juni 2003 dat "de hervorming "helemaal niets verandert" voor graanverbouwers, zo wordt gezegd door tarweboeren, wier belangen zijn beschermd als gevolg van het uitblijven van verlaging van de graanprijs".
De zelfvoldaanheid van Frantz Fischler na de vergadering van de Raad, waarin de hervorming werd aangenomen, die duidelijk spreekt uit: "Onze nieuwe politiek is handelsvriendelijk. We zeggen vaarwel aan het oude subsidiesysteem dat de internationale handel aanzienlijk verstoort en ontwikkelingslanden schaadt" is daarom bijzonder misplaatst.

B – Paradoxaal genoeg is importbescherming de minst protectionistische manier om boeren in welk land dan ook te beschermen
 
Daarvoor zijn acht redenen :
1.    Voor economen is iedere maatregel om de concurrentiekracht van nationale producten tov. buitenlandse producten te verbeteren, een vorm van protectie. Daarom zou men het gebruik van het woord "protectie" op zxichzelf moeten uitbannen, omdat het – gebruikt op het terrein van de handel – bijna uitsluitend verwijst naar importprotectie en heeft dan een uiterst negatieve bijklank – temeer nog het  woord protectionisme , dat geassocieerd wordt met termen als overdreven isolationisme, schrikbeeld, oude demon, stank, verleiding, hydra, valkuil, enz. Daarom is het altijd noodzakelijk om uitdrukkelijk te spreken van "importprotectie" als we het in deze beperkte zin willen gebruiken.
2.    Daarom geldt, zoals Vandana Shiva het stelt "Vrijhandel is geen anti-protectionisme. Vrijhandel is de protectie van de machtige".
3.    Importprotectie is de enige steun die arme landen ter beschikking hebben omdat zij niet de budgettaire middelen hebben om in aanzienlijke mate hun boeren te subsidiëren, temeer daar deze de meerderheid uitmaken van de werkende bevolking.
4.    Alle soorten subsidies, zelfs die op grond van milieuoverwegingen, verminderen de productiekosten en hebben een dumpeffect op geëxporteerde producten.
5.    Alleen rijke landen kunnen subsidies toepassen om zichzelf te beschermen tegen importen zonder dat ze zich moeten beschermen op het niveau van de import, door compensatie te geven ter verlaging van de binnenlandse prijzen tot op wereldniveau zodat er niet langer een economisch belang is om te importeren.
6.    Het is een sociale achteruitgang dat de armste burgers (door de BTW) het voedsel van de rijkste burgers financieren.
7.    Verder is importbescherming de enige manier om een marktgericht GLB weer op te bouwen, waarin de hoofdzaak van het boereninkomen is gebaseerd op prijzen, niet op subsidies, maar op binnenlandse prijzen en niet op de sterk schommelende en vertekende wereldprijzen, die geen economische betekenis hebben.
8.    Importbescherming zou de Overeenkomst inzake Landbouw geweldig vereenvoudigen : zo lang als de nieuwe Overeenkomst inzake Landbouw als uitganspunt zal stellen dat ieder land vrij is om het geschikte importbeschermingsniveau vast te stellen voor voedingsproducten, zou het zinloos zijn om regels te stellen voor binnenlandse steun. Uiteindelijk zullen zelfs exportrestituties geen probleem zijn aangezien ieder land hun schadelijk effect zou kunnen vermijden door importbescherming. Aangezien echter heel  wat ontwikkelingslanden politiek niet in de gelegenheid zijn om hun importbescherming op te voeren vanwege de druk van IMF en WB, blijft de onderdrukking van alle expliciete en impliciete exportsubsidies een prioriteit.

C – Van de ander kant verstoren de ontkoppelde binnenlandse landbouwsubsidies nog meer dan de gekoppelde

En wel om de volgend redenen:
1.    Vanwege een krap budget geven ontwikkelingslanden de voorkeur aan gekoppelde steun die een directer effect heeft op de productie en de prijzen dan de ontkoppelde steun. De ontwikkelingslanden dienen inderdaad hun agrarische productie te verhogen;  de EU en vele andere ontwikkelde landen daarentegen streven in het algemeen naar een verlaging, terwijl de regels volgens de Overeenkomst inzake Landbouw op dit laatste zijn geënt.
2.    Gekoppelde steun wordt dikwijls gebruikt om binnenlandse prijzen boven de wereldprijzen te houden (de EU-interventieprijs is daarvan een voorbeeld) en zijn in overeenstemming met zelfvoorziening zonder export, maar steun volgens de "groene" en "blauwe" doos laten lagere binnenlandse prijzen toe (onder de productiekosten dus), met een dumpeffect voor geëxporteerde producten.
3.    Steun volgens de "groene" en "blauwe" doos zijn zelfs meer verstorend dan expliciete exportrestituties, transparanter voor importeurs en zij laten anti-dumpingmaatregelen toe als zij hun plafond overschrijden, terwijl ontkoppelde subsidies onbeperkt kunnen toenemen en veel moeilijker te identificeren zijn.
4.    Het begrip ontkoppeld zijn van een subsidie is nogal betrekkelijk, afhankelijk van het gebruik waarvoor het gesubsidieerde product wordt bestemd. Terwijl geldt dat de directe betalingen van de EU voor COP (granen, oliehoudende zaden en peulvruchten) als zodanig ontkoppeld zijn volgens de "blauwe doos" en daarom niet strafbaar voor 2004 (dus tot 2004 toegelaten), zijn subsidies op inputs gekoppeld (volgens artikel 6.2 van de OiL voor de ontwikkelde landen en volgens artikel 1(ii) van annex 2). Welnu, terwijl het grootste deel van het GLB wordt gebruikt voor veevoeder ( 108 miljoen ton granen, 12,6 miljoen ton zemelen en 18,3 miljoen ton oliekoeken en peulvruchten, seizoen 1999-2000) zouden directe betalingen voor COP moeten worden aangekondigd als gekoppelde subsidies volgens de "oranje doos" en dienovereenkomstig moeten worden verminderd.
5.    De omzetting van deze directe betalingen voor COP in een vaste jaarlijkse uitkering, die is ontkoppeld van de productie van COP, zal niets veranderen voor zover het een inputsubsidie blijft voor daarvan profiterende boeren die doorgaan met de teelt van COP.
6.    Verschillende diepteanalyses in wettelijke zin (door R.H. Steinberg & T.E. Josling, James Rude, D. Chambovey) tonen aan dat zelfs "groene doos"subsidies in 2004 strafbaar of vervolgbaar zijn bij de WTO (na het vervallen van de "vredesclausule"), wat de kritieken van de meerderheid van de WTO-leden zal versterken die steeds luider en goed beargumenteerd opklinken.
7.    Vandaar is de wanhopige strijd van de EC om de directe betalingen van het GLB ("groene doos") af te schermen reeds verloren is en de nieuwe hervorming reeds verouderd voordat ze is geïmplementeerd.
8.    Toen Frantz Fischler zei "De huidige beslissing maakt Europa sterk in de onderhandelingen volgens de Doha Ontwikkelings Agenda. De EU heeft zijn huiswerk gemaakt, nu is het aan anderen om in beweging te komen om van de WTO-handelsbesprekingen een succes te maken. Maar laat er geen misverstand zijn. Bij de ministeriële ontmoeting in Cancun zal de EU alleen dan klaar staan om haar toegenomen onderhandelingskapitaal te gebruiken als we er iets voor terugkrijgen. Van eenzijdige ontmanteling is geen sprake", kondigt hij duidelijk aan dat de EU verder wil gaan dan de reeds noodlottige voorstellen voor de toekomst van het GLB zoals ingediend bij de WTO (vermindering van de tarieven met 36% en van de gekoppelde binnenlandse steun met 55%, naast het aanlokkelijk voorstel voor de rest van de wereld om de exportrestituties met 45% te verminderen), indien de meerderheid van de WTO-leden (in kwestie de ontwikkelingslanden) erin toestemmen de Doha Ronde uit te breiden met de "Singapore-thema’s" waarvoor de EU groot voorstander is (investeringen, transparantie inzake staatshandelsondernemingen, concurrentie en handelsfaciliteiten). De CAP is dood, lang leve de CAP! (woordspeling van Berthélot : CAP is Common Agricultural Policy = Gemeenschappelijk Landbouw Beleid; maar hij maakt ervan : Common Agri-Industries Policy = Gemeenschappelijk Agro-industrie Beleid.) Geen wonder dat de "Confederation of the Food and Drink Industries" van de EU de enige professionele organisatie is die de hervorming toejuicht.

CONCLUSIES

De herziening van het GLB is zelfmoorddadig en vloeit voort uit een zeer slechte analyse en tevens uit een louter zelfzuchtig economisch EU-gezichtspunt. Immers zonder voedselsoeverereiniteit, dwz. een efficiënte importbescherming, kan er geen sprake zijn van een algehele ontplooiing in de ontwikkelingslanden temeer waar de boeren nog steeds de meerderheid uitmaken van van de bevolking.
 
Zonder voedselsoevereiniteit in de ontwikkelingslanden zullen de ontwikkelde landen geen goederen met een hoge toegevoegde waarde naar die landen kunnen uitvoeren waarmee ze dus op de lange duur afbreuk doen aan hun eigenbelang.

De EU moet daarom haar GLB herzien door alle soorten van dumping uit te sluiten zodat een grote meerderheid van WTO-leden erin zou toestemmen de OiL te herbouwen op voedselsoevereiniteit zonder dumping, gedefinieerd als de export van voedingsproducten aan een prijs onder de te berekenen productiekosten met uitsluiting van alle landbouwsubsidies, ook die collectieve subsidies welke onder de "groene doos" vallen.

Het GLB zou weer geconcentreerd moeten worden op de binnenlandse EU-markt voor de belangrijkste basisvoedselproducten – granen, suiker, zuivel, rundvlees – waarvoor het niet concurrerend is (dwz. zonder importbescherming en/of exportrestitutie en binnenlandse subsidie van welke kleur dan ook). Inderdaad voldoen maar weinig producten aan die voorwaarde : een groot deel van de wijnen en een handvol kazen.

Omdat deze gesubsidieerde exporten maar 10% van de EU-graan- en zuivel-productie betreft, 8% van haar rund- en schapenvlees en 30% van haar suikerproductie, is het des te belangrijker om het GLB te herbouwen op de bescherming van de eigen markt, op voedselsoevereiniteit zonder dumping.

Zo’n alternatieve hervorming zou het verder mogelijk maken het GLB-budget te verlagen – een belangrijke politieke overweging voor landen zoals Duitsland – en middelen vrij te maken om directe betalingen te doen aan de boeren uit de toetredende Oost-Europese landen op gelijke basis als in de EU-15, wat sociale onrust in die landen zal voorkomen.