Ga naar de inhoud
Jean Massart - Recollecting landscapes

Het energierendement in de landbouw is bedroevend laag en vermindert nog, zoals in alle andere maatschappelijke activiteiten. De daling loopt parallel met de snelheid waarmee niet hernieuwbare grondstoffen worden uitgeput. Die plundering houdt aan door een focus op het economisch rendement, de optimalisering van de winst als goddelijk principe. Onze welvaart drijft op plundering waardoor niemand kan pretenderen duurzaam te leven. De hoog technologische eenentwintigste eeuw staat dus nauwelijks verder dan het neolithicum.

Hoe kan men van een humane beschaving spreken als onze graaizucht het recht op een humaan leven van één miljard soortgenoten ontzegt en dat van onze nakomelingen wraakroepend hypothekeert? Een soort die door zijn graaizucht zijn eigen biotoop ondergraaft, is inderdaad uniek.

Historisch overzicht

boek coverIn zijn historisch overzicht Het boerenbedrijf in de Lage landen beschrijft Lucas Reynders hoe de productiviteit van de landbouw in onze regio vanaf de 14de eeuw gestaag steeg. Bij het begin van de 19de eeuw nam de productiviteit gevoelig toe, met een spectaculaire groei in de periode 1960-1980. Daarnaast stelt hij ook vast hoe de verhouding van energie-input en energie-output in dezelfde periode even snel daalde.

Waar de landbouw in de 14de eeuw nog 10 kW opleverde per kW energie-input, is dat anno 2014 ongeveer 0,1 kW(!). Die evolutie van het energetisch rendement is niet alleen eigen aan de landbouw, maar symptomatisch voor de westerse omgang met energie en grondstoffen. We moeten de boeren zeker geen steen werpen.

In het rapport Our Common Future uit 1987 (1) werd voor het eerst duurzame ontwikkeling gedefinieerd als: een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de noden van het heden, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien in het gedrang te brengen.

Wanneer we energie aanwenden geproduceerd uit eindige bronnen, ontnemen we de toekomstige generaties dezelfde mogelijkheden die wij nu hebben. Daarom handelt het rapport, voor een belangrijk deel, over duurzame energie: energie verkregen uit hernieuwbare bronnen. Daarmee zou het energetisch rendement opnieuw kunnen stijgen. Een energierendement van 100%, en niets minder, is een must als we de ambitie hebben duurzaam te leven.

Mechanisatie

De daling van het energetisch rendement begint niet toevallig met het begin van de industriële revolutie. In de landbouw is dit met de ontwikkeling van de ijzeren ploegschaar in 1730. Begin negentiende eeuw ontstonden de eerste wetenschappelijke boerderijen waar men de stoommachine gebruikte voor aandrijving. Begin twintigste eeuw kwam de tractor: eerst aangedreven door stoom, maar snel daarna door kerosine en vervolgens door diesel. De mechanisatie schakelde systematisch mankracht uit en verhoogde de productie aanzienlijk. Een zegen voor de markt, nog steeds.
Brengt men de energie-input in rekening die nodig was voor het wetenschappelijk onderzoek en voor de daaruit voortvloeiende technologie die aan de grondslag van die productieverhoging liggen, dan krijgt men een heel ander beeld. Die input heeft buitensporige proporties aangenomen ten opzichte van de energie-output. Zo zorgt de huidige vorm van mechanisatie niet enkel voor een verlaging van het energetisch rendement. Door gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen – zoals ertsen, olie en daaruit afgeleide kunststoffen – hypothekeren ze de ontwikkelingsmogelijkheden van de volgende generaties. Allerminst duurzaam dus.
Bovendien ligt dit type van mechanisatie mee aan de basis van heel wat milieuschade. Een hypotheek op de komende generaties die heel wat extra energie input zal vergen om die schade te herstellen – in zoverre herstel nog mogelijk zal zijn. Ondertussen stelt men op landbouwbeurzen vast dat de ontwikkeling van een mechanisatie gebaseerd op hernieuwbare grondstoffen vrijwel onbestaande is.

Introductie van chemie

Een andere factor die bijdroeg tot bovengenoemde rendementsdaling is de introductie van chemie in de landbouw. De instandhouding van de bodemvruchtbaarheid was één van de belangrijkste productiefactoren in de landbouw. Het middeleeuws drieslagstelsel was niet altijd even efficiënt maar vergde zo goed als geen energie-input. De potstal-methode, begin 19de eeuw, bracht een aanzienlijke productieverhoging met zich mee, maar vereiste een grotere veestapel en andere types stallen, waardoor het rendement daalde.

Justus von Liebig - kwam in zijn latere leven tot andere inzichtenDe grote kentering kwam er door toedoen van Justus Von Liebig, einde 19de eeuw, die de plantenvoeding reduceerde tot in hoofdzaak drie chemische elementen. Daarmee legde hij de basis voor de productie van chemische mest. De gesloten kringlopen die tot dan toe in de Vlaamse landbouw meestal werden toegepast en die een relatief lage energie-input vergden, werden vervangen door energie-opslorpende, industrieel vervaardigde meststoffen. Die input bracht een aanzienlijke rendementsverlaging met zich mee. De verwetenschappelijking van het landbouwbedrijf zorgde van dan af voor een toevloed aan chemische stoffen, een input waardoor het energierendement bleef dalen.

Opnieuw heeft die evolutie de landbouw heel wat efficiënter gemaakt als men abstractie maakt van de energie-input voor de aanmaak van die chemische stoffen en van de plundering van de natuurlijke grondstoffen die daarvoor gebruikt worden. Bovendien is de milieuschade ten gevolge van deze landbouwpraktijk gewoon niet de overzien. Niemand kan inschatten welke extra energie-input zal vereist zijn om komende generaties toe te laten nog leefbaar te boeren.

Ontstaan van biologische landbouw

De ontwikkeling van de biologische landbouw, die niet toevallig synchroon loopt met die van de chemisch-industriële, poogde die evolutie te counteren. Helaas! Gezien deze landbouwmethode geen substantiële productieverhoging kon realiseren werd er te weinig in geïnvesteerd om enige betekenis te krijgen. Bovendien worden vandaag in de biologische landbouw heel wat organische meststoffen industrieel vervaardigd en verschilt de mechanisatie niet van de gangbare, waardoor de daling van het energierendement weinig verschilt van die van de gangbare landbouw. Mocht de waarde van de vele nieuwe (alternatieve) landbouwmethoden afgewogen worden aan hun energiebalans, dan zou het verschil met de gangbare heel wat kleiner blijken.

Zaadveredeling

Tot begin 20ste eeuw werden de zaden en planten op het bedrijf ontwikkeld. Zaadproductie en veredeling hoorde aan de boer. Ook al was de kwaliteit middelmatig, de ontwikkeling was verweven binnen de bedrijfsvoering en vergde geen extra energie.

De verwetenschappelijking van de landbouw gaf het ontstaan aan gespecialiseerde bedrijven die de zaad- en plantproductie aan de boer ontrokken en zorgden voor een extra energie-input. De kwaliteit verbeterde aanzienlijk maar de meeropbrengst stond niet in verhouding met de energie nodig voor de ontwikkeling ervan. Voorlopig hoogtepunt in die evolutie is de ontwikkeling van ggo’s (2). De energie van het wetenschappelijk onderzoek ervoor en de technologische ontwikkeling ervan brengt de verhouding input en output van energie vandaag uiteindelijk op 10/1. Hierbij worden zulke grote hoeveelheden niet-hernieuwbare grondstoffen gebruikt, dat de uitputting ervan versneld wordt.Een van de redenen waarom het rapport van het IAASTD (3) de gentechnologie niet als een meerwaarde voor de landbouw zag.

Nochtans zijn er vandaag voorbeelden van kleinschalige landbouwbedrijven die zeer kwalitatieve zaden en plantgoed voortbrengen met een uiterst minimale energie-input. Het is onnodig uit te wijden over de redenen waarom dit veldwerk niet gestimuleerd wordt. Via de nieuwe Europese regelgeving wordt het zelfs ontmoedigd. Opnieuw verhindert de vrije markt de meest logische, minst energieverslindende en meest rechtvaardige landbouwmethode: zaadveredeling in boerenhanden.

Subsidiepolitiek

Sicco Mansholt - EU landbouwcommissaris in 1968 - Collectie SPAARNESTAD PHOTO/NA/Anefo/Harry PotEen autonome boer is altijd een uitzondering geweest. De beschikking over land en de investering in gebouwen, dieren en later in machines hebben hem altijd afhankelijk gemaakt. Afhankelijk van de landadel was hij mede beheerder van de grond die hij ter beschikking kreeg. Gelijklopend met de verstedelijking werd hij meer afhankelijk van industriëlen als producent/loonarbeider.

Met het ontstaan van de open markt economie, einde 18de eeuw, is die evolutie enkel versterkt. Die vrije markt zou volgens haar grondlegger Adam Smith zelfregulerend zijn. Maar de zogenaamde “onzichtbare hand” die daarvoor zou zorgen blijkt onbestaande. Halfweg de 20ste eeuw zorgde die vrije markt voor een grote discrepantie tussen de productiekosten en de voedselprijzen en moest het plan Mansholt fabelachtige bedragen in de landbouw pompen om zogezegd de voedselvoorziening veilig te stellen. Van dan af is elke boer van subsidies en premies voor grond, teelt, gebouwen en machines afhankelijk. Die geldstroom kwam en komt niet uit het niets. Ze vertegenwoordigt een grote hoeveelheid energie die de burgers genereren, wat ook  bijdraagt tot het huidig bedroevend laag energierendement. Zij die pretenderen dat die steun ook bijdraagt tot het landschapsonderhoud door de boer, en dus die burger ten goede komt, moeten het herfotografie-project Recollecting Landscapes (4) eens doornemen. Daarin wordt het tegenovergestelde aangetoond.

Meerdere oorzaken

Hoeveel energie slorpt het transport in de landbouw op? Hoeveel energie gaat er in landbouw naar de winning van drinkbaar grondwater, ondanks de overvloed aan regenwater? Hoeveel energie is er nodig om te voldoen aan de onrealistische verlangens van de consument, enzovoort. Een niet te becijferen hypotheek voor wie na ons komt. De motor die dat alles aandrijft is een economie gefundeerd op regelrechte onwaarheden en die daardoor nooit in staat kan zijn om de huidige evolutie te keren. (5)

De rendementsverhoudingen hier aangehaald kunnen bekritiseerd worden, maar dat is niet belangrijk. Onbetwistbaar blijft dat het energetisch rendement blijft dalen en dat dit een graadmeter is voor de afnemende duurzaamheid. Alle retoriek die ons het tegenovergestelde voorhouden spruit voort uit collectieve verdringing.

Natuur en landbouw of gesloten kringlopen

De natuur kenmerkt zich door een ondoorgrondelijke dynamiek. Een dynamiek die permanent en onvoorspelbaar een balans zoekt. Energie-input en -output zijn er in evenwicht zonder verbruik van grondstoffen, een eeuwigdurende kringloop. Een soort kan slechts overleven als ze daarin op gaat. Als we dit willen, dan is de vraag: hoe gaan we dit als soort realiseren?

Toen mijn twee jonge dochters, drie jaar geleden, een kleinschalig bedrijf (6) opstartten was één van hun doelstellingen: in die natuurlijke dynamiek opgaan met een minimum aan energie-input en grondstoffengebruik.
Ze pachtten een hoeve met enkele akkers, weiland en een bos, om een gemengd groentebedrijf te starten. De koeien bezorgen de akker de nodige voeding. Het paard bewerkt het land. Planten, zaaien en wieden is in hoofdzaak manueel. De oogst wordt lokaal verdeeld en de overschotten gaan naar de dieren of worden gecomposteerd. Zoveel mogelijk kringlopen worden gesloten gehouden met respect voor de integriteit van al wat leeft, ingepast in een natuurlijke dynamiek. Er wordt gezocht naar hernieuwbare bronnen, uitsluitend gebruik gemaakt van regenwater, natuurlijke waterzuivering, autonome verwarmingssystemen, etc….en dat alles zonder subsidies en premies.
Ze pretenderen niet de oplossing voor het voedselprobleem te hebben, noch duurzame ontwikkeling heruitgevonden te hebben, maar zien het als een eerste stap om als mens aan de natuurlijke dynamiek mee te werken. De plek die ze beheren in een betere staat achterlaten dan dat ze die ontvangen hadden.
Daartegenover gebruiken ze een lichte freesmachine om de akker zaaiklaar te maken. Ook al wordt de akker niet met de tractor bewerkt, toch gebruiken ze een kleine tweedehands tractor voor het maaien en het hooien. Bovendien worden de groentepakketten naar de afhaalpunten gebracht met een kleine tweedehands bestelwagen. Al waken ze erover het gebruik ervan maximaal te beperken, ook zij (wij) leven in tegenspraak, medeplichtig aan de dagelijkse strooptochten naar niet-hernieuwbare grondstoffen. Maar het is een weg om het energetisch rendement opnieuw in balans te krijgen. Een moeizame weg naar duurzaam leven met perspectief voor hun kinderen en dit alles met de akker, de weide en het bos als leerschool.

Johan De Schacht, vader van twee jonge beginnende boeren

bronnen:

In de eerste plaats: de akker, de koeien, het paard, de kalfjes, de dagelijkse praktijk en de vele ontmoetingen met vrienden die in hun (ons) “veldwerk” geloven en hen steunen.
(1) Het rapport Our common future, beter bekend onder de naam Het Brundtland-rapport naar de voorzitster van de Commission on Environment and Development de Noorse premier Gro Harlem Brundtland. Samen met Het Rapport van de Club van Rome (Grenzen aan de groei) het belangrijkste rapport over de grote roof van niet hernieuwbare grondstoffen in de laatste drie eeuwen en de gevolgen ervan.
(2) Zie ook Onedele Zaadverdeling; D.Holemans e.a. Uitgave Wervel
(3) Het IAASTD rapport of “International Assessment of Agricultural Knowledge, Science and Technology for Development” rapport is een initiatief van de Verenigde Naties, de Wereldbank, UNESCO en de Global Environmental Facility. In het rapport onderzoeken meer dan 400 experten uit meer dan 50 landen hoe we beter gebruik kunnen maken van landbouwwetenschap, -kennis en -technologie om honger en armoede te bestrijden en een evenwichtige en duurzame ontwikkeling te bevorderen. De totstandkoming van het rapport was een wereldwijd proces, waarbij zowel beleidsmakers als boeren, industrie, consumenten, wetenschappers, ngo’s en andere middenveldorganisaties werden betrokken.
(4) Recollecting Landscapes is een her-fotografieproject dat startte in 1904. Honderden Vlaamse landschappen met een bepaalde natuurlijke vegetatie of cultuur, werden in 1904, 1980 en 2003 gefotografeerd. De schitterende drieledige reeks foto’s die zo ontstond, schetst objectief en ontnuchterend hoe het Vlaamse landschap de laatste honderd jaar omgevormd werd.
.(5) C.H.Budd: “Economische schetsen”: daarin legt hij de drie economische onwaarheden bloot van het vrije marktsysteem zijnde: dat arbeid te koop is, dat kapitaal eigendom kan zijn en dat natuur (grond) bezit kan zijn.
(6) Kleinschaligheid wordt hier gezien als een relatie tussen boer en akker. Een bedrijf is kleinschalig in de mate dat de boer in staat is om de bodemvruchtbaarheid van zijn akker op peil te houden of zelfs te verhogen, zonder externe input van welke aard ook. De bepaling van kleinschaligheid aan de hand van oppervlaktecriteria is irrelevant.

Een langere versie van dit artikel vind je in Wervelkrant 2014/2.