Het Steunpunt Duurzame Landbouw, Stedula
Krijgt Stedula-ster kans om te schitteren?
De landbouw zal duurzaam zijn, of niet zijn. Boeren en tuinders hebben er dus alle belang bij dat ze de juiste instrumenten toegespeeld krijgen om hun bedrijfsvoering een stukje duurzamer te maken. Ruim vier jaar geleden werd het Steunpunt Duurzame Landbouw opgericht om indicatoren te ontwikkelen waarmee land- en tuinbouwers hun bedrijf aan een duurzaamheidstest kunnen onderwerpen.
Op 1 januari trekken de onderzoekers de deur achter zich dicht in Gontrode. Het agrarisch testament van het steunpunt schreven ze neer in een lijvig boek (Erven van de toekomst; over duurzame landbouw in Vlaanderen. ISBN 90-77547-22-3), al moet het serieuze werk eigenlijk nog beginnen na de integratie van het onderzoeksteam in de structuren van het ILVO.
17 juni 2002. Vera Dua zet het Steunpunt Duurzame Landbouw in de steigers. Aan een aantal jonge academici van de Gentse en Leuvense universiteit wordt gevraagd om het bij wijlen bitsige debat over ‘duurzame landbouw’ een wetenschappelijke onderbouw te geven. De minister verlangt beleidsadvies voor alle deelsectoren, een vertaling van de bestaande visietekst in verdedigbare doelstellingen en instrumenten om landbouwers op hun bedrijf duurzamer te laten boeren. Daarvoor kreeg het onderzoeksteam vijf jaar de tijd, een minimale termijn. Dat het niet evident is om vanuit een laboratorium een gepolariseerd debat een andere wending te geven, bleek een jaar na de oprichting van Stedula: 20.000 boeren en andere liefhebbers van het buitengebied kwamen in Gent op straat om de draak te steken met de ‘groene betutteling’.
In 2004 krijgt Stedula van de Koning Boudewijnstichting een pak centen in ruil voor de ontwikkeling van een breed gedragen visie over duurzame landbouw, een term die na zoveel verhitte discussies helemaal uitgehold was geraakt. De jonge garde probeert met aanstekelijk enthousiasme en een frisse terminologie vastgeroeste geesten los te weken. “Er is een alternatief voor een reactief veranderingsproces, met name zelf creatief aan de slag gaan op basis van een inspirerende toekomstvisie”, klinkt het. Alle stakeholders uit de landbouwsector worden uitgenodigd om op prikborden een hele dag te stoeien met kerndoelen en kernwaarden. Een aantal denkbeelden over de meest wenselijke toekomst voor de agrarische sector worden geprojecteerd in een fictief verhaal dat zich ergens in 2030 afspeelt.
Kesterheide en Readymade zijn op dat ogenblik twee totaal verschillende landbouwbedrijven. Het ene is een partnerschap, het andere een ketenbedrijf. Kesterheide ontstond vijftien jaar eerder uit een initiatief van drie landbouwers en het lokale gemeentebestuur. Samen maakten zij het partnerschap tot wat het uiteindelijk geworden is: een vruchtbare samenwerking van een natuurvereniging, vier gemeenten, een voedselteam, een plattelandsploeg en zeven landbouwbedrijven. Readymade is daarentegen een groot, transnationaal bedrijf dat toelevering, productie, verwerking en distributie bundelt in één ketenbedrijf, dat aan de top staat inzake eco-efficiëntie en industriële ecologie. Twee totaal verschillende eindbeelden van duurzame landbouwbedrijfssystemen van de toekomst, met als kanttekening dat alle mogelijke tussenvormen evenwaardige alternatieven kunnen zijn. Wie denkt dat er in de toekomst enkel grote gespecialiseerde en kleinere bedrijven met verbrede activiteiten zullen bestaan, gaat erg kort door de bocht. Dat het perfect duurzame bedrijf zou bestaan, is overigens een nog groter fabeltje.
Bodem, water en energie
Voor nogal wat landbouwers betekent duurzame ontwikkeling nog altijd produceren ‘volgens de goesting van milieuactivisten’. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat het concept groeide vanuit een uitgesproken bekommernis voor het milieu. Stedula maakt zich zorgen over een aanhoudende stijging van het aantal percelen met een gebrekkig gehalte aan organische stof. Dit thema krijgt geen aandacht tijdens klimaatconferenties of in ontwerpvoorstellen voor mestactieplannen, en dat is jammer, zo schrijven de onderzoekers in hun boek . Ze verdiepten zich ook in het stikstofoverschot in de Vlaamse bodem. Grotendeels een structureel probleem, maar op grondgebonden bedrijven kan men niettemin nog stevig sleutelen aan het beter sluiten van de stikstofkringloop, en dus ook aan de vermindering van verliezen naar de omgeving. Uit onderzoek blijkt dat vakbekwame melkveehouders gelijkaardige productiecijfers boeken met een veel kleiner gebruik van minerale bemesting en krachtvoeder dan hun collega’s. Goed voor het milieu en goed voor de portemonnee van de professionele boer.
Een gelijkaardig verhaal geldt voor het energieverbruik. Melkveebedrijven die gedurende de jaren negentig bestudeerd werden, slaagden er in om hun melkproductie te laten stijgen met drie procent terwijl het energieverbruik met 24 procent daalde. Het Stedula-team stelt vast dat op gespecialiseerde melkvee- en varkensbedrijven een hoge energieproductiviteit gepaard gaat met een hoge bruto toegevoegde waarde. De onderzoekers wijzen er bovendien op dat in de huidige Vlaamse rapportering over energiegebruik op landbouwbedrijven enkel het directe energiegebruik in rekening gebracht wordt. Het indirecte energiegebruik is echter sterker beïnvloedbaar door het bedrijfsmanagement. Over de teelt van energiegewassen in Vlaanderen blijft Stedula ondanks alle tegenkanting even kritisch als in zijn studie uit 2003: slechts op kleine schaal is in Vlaanderen plaats voor dergelijke teelten. Om significante bijdragen te leveren aan het behalen van de doelstellingen voor groene energie moeten we zeer veel schaarse ruimte opofferen, luidt het nog steeds. Verandert dat wanneer boeren in de toekomst al hun biomassa kunnen valoriseren voor de productie van de tweede generatie biobrandstoffen?
Met de pesticiden gaat het in elk geval de goede kant op. De hoeveelheid actieve stof die de Vlaamse landbouw gebruikt, verminderde van 5,3 miljoen kg actieve stof in 1992 naar 3,8 miljoen kg actieve stof in 2004, een daling van 28 procent. Men drukt het gebruik ook uit in verspreidingsequivalenten, een maat die op basis van ecotoxiciteit en verblijftijd van bestrijdingsmiddelen een inschatting geeft van de impact op waterorganismen. De som van de verspreidingsequivalenten daalde tussen 1992 tot 2004 met 50 procent. Een ander precair thema is het waterverbruik: boeren moeten steeds meer water opvangen, zuiveren en hergebruiken. “Noch op sectorniveau, noch op bedrijfsniveau heeft men echter een goed beeld van de hoeveelheid en de oorsprong van water dat in het productieproces wordt ingezet”. Daarnaast heeft duurzaam waterbeheer ook te maken met het leveren van ‘blauwe diensten’, zoals de opslag van grondwater of het voorzien van overstromingsgebieden. Een analyse van de agrarische biodiversiteit levert dan weer een diffuus beeld op: het totale aantal gewassen in Vlaanderen is tussen 1950 en 2002 met bijna 50 procent toegenomen. Omdat de nieuwe gewassen voornamelijk groenten zijn die slechts een heel klein areaal innemen, is er volgens Stedula geen sprake van een grotere diversiteit. De genetische verscheidenheid van maïsrassen gaat achteruit, die van aardappelen en wintertarwe neemt toe.
Groei en efficiëntie
Toen landbouworganisaties enkele jaren geleden begrepen dat de transitie naar een meer duurzame landbouw onvermijdelijk was, declareerden ze de economische pijler als veruit de belangrijkste. Het verschil tussen de arbeidsinkomsten in de landbouw en in de overige sectoren zou immers al tien jaar op rij rond de 33 procent schommelen. In de praktijk is het niet zo gemakkelijk om de economische prestaties van de landbouwsector juist te taxeren. In ons land bedraagt het aandeel van de landbouwproductie in het bruto binnenlands product amper één procent, één van de laagste scores in de EU. Het is dus duidelijk dat de agrarische sector sensu strictu steeds minder belangrijk is als bron van toegevoegde waarde. Al voegt Stedula er in één adem aan toe dat de primaire landbouwactiviteiten een belangrijk onderdeel vormen van de hele voedingsketen en dat de voedingsindustrie wél één van de grootste sectoren is op het vlak van tewerkstelling en creatie van toegevoegde waarde. Bovendien zijn de grenzen tussen de landbouwsector en de industriële of dienstensector steeds minder scherp afgelijnd. Dat de bruto toegevoegde waarde van de Vlaamse landbouw in lopende prijzen met bijna 20 procent gedaald is tussen 1989 en 2001 heeft te maken met dalende marktprijzen: Europa kiest bewust voor een daling van de prijsondersteuning in ruil voor inkomenstoeslagen.
Een belangrijke parameter op bedrijfsniveau is efficiëntie. Van een duizendtal landbouwbedrijven berekende Stedula op basis van hun boekhouding de technische efficiëntie. De resultaten zijn sterk verdeeld rond een gemiddelde score van 82 procent, “wat aangeeft dat er ruimte voor verbetering is”. Interessant om weten is dat de bedrijfsefficiëntie van diverse factoren afhangt: opleiding, leeftijd, solvabiliteit en garanties inzake bedrijfsopvolging spelen een rol. Zo blijkt een boer minder goed te presteren eenmaal hij de leeftijd van 42 jaar gepasseerd is en beter wanneer hij een hogere schuldenlast heeft. Belangrijk is ook dat de bedrijfsgrootte een significante, positieve invloed blijkt te hebben op de bedrijfsefficiëntie. Men zou kunnen veronderstellen dat efficiënte bedrijven groeien terwijl minder efficiënte boerderijen niet in grootte toenemen en op langere termijn zullen verdwijnen. Volgens Stedula klopt deze hypothese in de praktijk niet altijd. “De invloed van beleidsbeslissingen op groei is vaak groter dan die van een factor als bedrijfsefficiëntie”. Maar anderzijds zijn de aanbevelingen van de onderzoekers voor beleidsmakers duidelijk: “Wie de efficiëntie van landbouwbedrijven wil vergroten, moet er rekening mee houden dat de sector in dat geval letterlijk en figuurlijk groeiruimte nodig heeft”. En nog: “Bedrijven zonder opvolger blijven beter niet te lang doorboeren: meer efficiënte landbouwers nemen hun productiefactoren best zo snel mogelijk over”.
Come back van de boerin
De aandacht voor de sociale aspecten van de landbouwsector draaide de voorbije jaren op een vrij laag pitje. Dat braakliggend terrein spitte Stedula vrij grondig uit. De individuele landbouwer is trots op zijn job, wat sommigen ook mogen beweren. Dat bleek na dertig diepteinterviews bij land- en tuinbouwers. Veralgemeend kan gesteld worden dat de beroepstrots in sterke mate positief beïnvloed wordt door hun vakmanschap, autonomie, ondernemerschap, verbondenheid met de natuur en het deel uitmaken van zowel een traditie als van de mainstream maatschappij. "Belangrijk is dat de boeren deze componenten zelf in handen hebben". Dat is niet of veel minder het geval voor de componenten die een negatieve invloed uitoefenen op de beroepstrots. Het gaat om de heersende machtsverhoudingen, het respect vanuit andere landbouwactoren, de prijzen voor de producten, de afstand tot de burger, het leven van subsidies en het overheidshandelen. Vooral deze laatste factor blijkt een zeer negatieve invloed te hebben. "Daarbij wordt niet zozeer de wetgeving zelf geviseerd, maar wel de attitude. Veel landbouwers hekelen het gebrek aan landbouwkennis van ambtenaren die op het erf komen", klinkt het bij Stedula.
Tussen de vrouwelijke en mannelijke respondenten is er een opmerkelijk verschil. Deel zijn van de mainstream maatschappij is voor vrouwen van heel groot belang, bij de mannen komt deze component pas op de twintigste plaats bij de beïnvloeding van de beroepsfierheid. Dat heeft volgens de onderzoekers te maken met het feit dat de boerin na de Tweede Wereldoorlog door de mechanisering haar plaats op het land- en tuinbouwbedrijf is kwijtgespeeld. De fierheid ging de vrouw dan ook buiten het landbouwbedrijf zoeken, luidt het. "De diversificatie die zich de voorbije jaren in de landbouw steeds meer manifesteert, biedt kansen om vrouwen hun eigen verantwoordelijkheid op het bedrijf terug te laten opnemen. Met de nodige trots kunnen ze zelfverwerking, hoevetoerisme of recreatieve voorzieningen op het bedrijf uitbouwen. De vrouw komt in de toekomst meer dan ooit voor de keuze te staan: ofwel zoekt ze haar plaats op het bedrijf ofwel gaat ze haar voldoening buitenshuis zoeken".
Rijzende ster?
Duurzaamheid mag dan al een mooi principe zijn, het betekent niets wanneer men er niet effectief aan werkt. De onderzoekers hebben daarom een hele set indicatoren uitgewerkt voor alle pijlers van een duurzame landbouw. Die indicatoren worden geïntegreerd in een zelf ontworpen duurzaamheidsster, die boeren en tuinders toelaat om in een oogopslag de globale duurzaamheid van hun bedrijf te evalueren. Interessant is dat bedrijfsleiders op die manier zichzelf kunnen meten met collega’s. Hoewel bij de uitwerking van deze methodiek expliciet rekening gehouden werd met de gebruiksvriendelijkheid, vergt het een bovengemiddelde intellectuele inspanning om het hele systeem te doorgronden en er effectief mee aan de slag te gaan. In het Meetjesland hebben een tiental gespecialiseerde melkveebedrijven ermee geëxperimenteerd in het kader van Leader +. Ook in het Brugse Ommeland zou er animo zijn. Blijft het daar bij?
Een duurzaamheidsster ontwikkelen is één zaak, dat concept verkocht krijgen aan een grote groep land- en tuinbouwers is nog iets anders. Stedula heeft de Muur van Geraardsbergen beklommen, nu wacht l’Alpe d’Huez. Zonde dat het team net op dat ogenblik wordt opgedoekt. Een aantal pionnen valt af, de vijf overblijvende onderzoekers kijken niet alleen tegen een berg aan, ze zullen tegelijkertijd hun weg moeten zoeken in de structuren van het ILVO. Daar hopen ze hun sterkste troef te kunnen blijven uitspelen. “Eén van de grote verwezenlijkingen is dat we op een open en geïntegreerde manier tegen duurzame landbouw zijn gaan aankijken”, zegt Stedula-promoter Erik Mathijs. Het is nu al zonneklaar dat de oude voorlichtingstechnieken niet zullen volstaan om het transitieproces met de duurzaamheidsster gestalte te geven. Bij het ILVO zien ze graag het budget van Stedula arriveren, maar geldt dat ook voor de bedrijfscultuur en methodologische innovatiedrang die de jonge onderzoekers meebrengen? Enkele maanden geleden verkondigde de onderzoeksinstelling aan iedereen die het horen wilde dat er een frisse wind door het huis waait. Dat zal na de integratie van de Stedula-discipelen spoedig blijken.
Lees ook:
Interview: Frank Nevens: "Transitieproces zal nog bergen energie vergen"
ontleend aan Vilt, november 2006