Stadslandbouw: hip en divers. Staat het boerenhof morgen in de stad?
Foto: serres van BIGH (achtergrond) en daktuin van Atelier Groot Eiland (voorgrond)
Stadslandsbouw is hip en erg divers. Champignons in stadskelders, vertical farming, stadslandbouw als sociale werkplaats of traditionele landbouw in de stadsrand: de vele vormen van stadslandbouw die de laatste jaren opkomen zijn ongezien. Maar wat zijn nu echt de mogelijkheden en uitdagingen van stadslandbouw? Karolien modereerde in september het debat Edible Brussels en pende haar inzichten neer.
Enorme variëteit
Kleine bedrijfjes gaan aan de slag met champignons of micropousses in kelders van de stad. Grote bedrijven zoals Colruyt investeren in vertical farming voor hun ‘duurzame’ basilicum. Inagro organiseerde zelfs een heel festival rond Agrotopia, waarbij onderzoek gedaan wordt naar hoogtechnologische serreteelt op een dak van een loods. En sommige verenigingen gaan aan de slag met stadslandbouw als een sociale werkplaats. Maar er zijn ook meer klassieke vormen van stadslandbouw, zoals de meer traditionele landbouw in de stadsrand en de kleine moestuinen van stadsbewoners her en der verspreid over de stad.
Stadslandbouw heeft enorm veel functies: sociale tewerkstelling, biodiversiteit verhogen, voedsel produceren, optimaliseren van ruimtegebruik, minimaliseren van CO2-uitstoot door transport,.. De grootste troef van stadslandbouw is, volgens de deelnemers aan het debat Edible Brussels, dat het voedselproductie weer dichter bij burgers brengt. Zeker in steden is dit enorm belangrijk zodat mensen weer weten waar hun voeding vandaan komt en betrokken raken bij het voedseldebat.
Stadslandbouw: de toekomst voor een duurzame voedselproductie?
Vaak wordt stadslandbouw in één adem genoemd met duurzaamheid. Los van de sociale en economische duurzaamheid, die vaak gelijkaardig zijn aan andere types landbouw, zijn er toch wel enkele verschillen inzake het ecologische aspect. Vanuit agro-ecologisch standpunt is de bodem één van de meest cruciale aspecten in voedselproductie. Je hoort menig boer of boerin zeggen: mijn job is het zorgen voor de bodem, niet het voeden van de plant. Deze levende bodem brengt ook voedingsstoffen in de plant en verhoogt zo de voedingswaarde van het voedsel dat wij eten.
Als je op een dak of muur van een gebouw teelt, op substraat of water met toegevoegde voedingsstoffen, mis je dit cruciale aspect van landbouw. Bovendien moet zo een gebouw ongelooflijk sterk zijn, om de massa’s aarde en water te kunnen dragen, wat veel energie en materiaal-input vergt. Dus al lijkt het qua ruimtegebruik een win-win situatie om ongebruikte daken in te zetten, blijkt uit de praktijk dat niet elk dak geschikt is om dakboerderijen te dragen.
De vraag die zich dan vooral stelt is: moeten we echt investeren in deze hoogtechnologische snufjes? Of besteden we deze miljoenen euro’s niet beter in het ontsluiten van de boerenkennis en een duurzame voedselproductie in volle grond? Als de opportuniteit er is om voedsel te telen op een dak: waarom niet. Maar dit is niet de landbouw van de toekomst, eerder een complementaire vorm van voedselproductie waarbij de socio-culturele functie erg belangrijk is.
Welke rol voor lokale besturen? Op naar een nieuwe (of oude) manier om de stad te voeden
Betekent dat dat lokale besturen maar beter niet nadenken over hun voedselvoorziening? Natuurlijk niet! De stedelijke bevolking groeit en moet gevoed worden. Liefst zo agro-ecologisch mogelijk. Maar dit voedsel zal niet allemaal van stadslandbouw komen. Historisch gezien waren er concentrische cirkels, vertrekkende vanuit de stad. Een aantal groenten, voornamelijk lente- en zomergroenten zoals tomaten en spinazie werden door stadsbewoners zelf in de stad geteeld. In de volgende cirkel werden de grotere bewaar- en wintergroenten geteeld, zoals kolen en bieten. Daar was ook een sterke verweving met de volgende cirkel: akkerbouw en veeteelt. Uiteraard liepen deze cirkels in elkaar over en waren er ook vaak gemengde bedrijven die veeteelt met akker- of tuinbouw combineerden. En ook in de stad liepen er heel wat kippen en een paar varkens rond.
Deze logica is volledig overboord gegooid, sinds voedsel een handelsgoed geworden is op de wereldmarkt. Het import- en exportmodel heeft hallucinante proporties aangenomen, waarbij België (of zeg maar, West-Vlaanderen) één van de belangrijkste leveranciers van diepvriesgroenten is wereldwijd.
Lokale besturen kunnen terug op zoek gaan naar deze verankering. Op eigen terrein kunnen ze (landbouw)gronden echt bestemmen voor voedselproductie. Ze kunnen ook een spil zijn in een logistiek netwerk rondom en met de stad, om de stad te voeden. Laat hen gebruik maken van hun aankoopkracht om meer lokaal, seizoensgebonden en biologisch voedsel te kopen. Wat een impact zou dat bovendien niet hebben voor de gezondheid van scholieren, peuters in kinderdagverblijven, ouderen in rusthuizen en patiënten in ziekenhuizen.
We zien dat bijvoorbeeld Brussel heel mooie ambities heeft, waar de steden in Vlaanderen nog iets van kunnen leren: 30% groenten en fruit van eigen bodem (of in de rand) tegen 2030. Maar gaat dat echt lukken? Momenteel halen ze nog geen 1%, en de middelen die Brussel vrij maakt zijn te beperkt. Tijd om écht werk te maken van een geïntegreerd voedselbeleid op stadsniveau maar ook samen met andere beleidsdomeinen en -niveaus. Met een focus op respect voor boer, eter en milieu.