Ga naar de inhoud

Hoewel gemengde landbouw (de combinatie van dierlijke en plantaardige landbouw) nu volop ontdekt wordt via Europees onderzoek gaat het eigenlijk om een herontdekking. Of liever herwaardering, want er waren altijd boeren die zich – tegen de tijdsgeest in – niet lieten verleiden tot de specialisatie- en schaalvergrotingswedloop. Die koppigaards krijgen of liever verdienen nu opnieuw aandacht, niet in het minst gegeven de stikstof- of klimaatproblematiek.

Ook Wervel doet onderzoek naar gemengde landbouw. Lees meer over Agromix onderaan dit artikel.

25 jaar geleden al bewijs dat kringlooplandbouw werkt

Eind vorige eeuw startte Wageningen Universiteit een onderzoek naar het potentieel van gemengde landbouw op de Minderhoudhoeve. Dat werd in goede banen geleid door de op 11 november dit jaar overleden Jaap van Bruchem. In de warm aanbevolen documentaire Winst met kringlooplandbouw die hierover gemaakt werd in 2018 komen de betrokken aan het woord, alsook de historische context: de noodzaak van het terugdringen van mineralenverliezen vanuit landbouwactiviteiten naar de omgeving. Meest in het oog springend daarbij is stikstof, dat vervluchtigt als ammoniak, en als nitraat in het grond- en oppervlaktewater terechtkomt. Stikstofverbindingen zijn essentiële bouwstenen voor planten om eiwitten aan te maken.

Stikstofbenutting gekelderd

Zelf van boerenafkomst, raakte van Bruchem gefascineerd door maag- en darmprocessen bij herkauwers. Voor zijn baanbrekend onderzoek, was hij in de veronderstelling dat het dier zelf – via genetica en fokkerij – efficiënter gemaakt kon worden zodat er minder mineralen verloren zouden gaan. Dat bleek niet het geval: de meeste winst, zo ontdekte hij, zit in beter bodembeheer. De koe moet mest produceren met de kwaliteit van compost. Hij was verrast vast te stellen dat de stikstofbenutting in de Nederlandse melkveehouderij drastisch was gedaald: van meer dan 45% in 1950 tot minder dan 20% in 2000. Via boerderij-systeemanalyse kwam hij tot de conclusie dat overmatig gebruik van kunstmest aan de basis lag. Er werd meer stikstof toegediend onder de vorm van kunstmest en hogere dosis krachtvoer, maar naar verhouding was dit niet te zien in de opbrengst van vlees of melk. Met andere woorden, die stikstof lekt uit het systeem, via de lucht, de grond en het water. 

Minder eiwit, meer ruwvoer

Van Bruchem herinnerde zich van tijdens zijn werk in Java, Indonesië de geur van goede mest, die sterk contrasteerde met de penetrante geur van Nederlandse koeienmest. Een Javaanse boer zei hem toen dat goede mest het allerbelangrijkste is wat koeien leveren. Die mestkwaliteit bereikten ze ginder door stro en ruwvoer aan de koeien te geven. Van Bruchem vertaalde die boerenwijsheid naar de Nederlandse situatie op de Minderhoudhoeve. Hij veranderde het rantsoen en gaf meer ruwvoer in de vorm van stro. Zo steeg de verhouding koolstof/stikstof in de (drijf)mest, en dat wierp resultaten af omdat “koolstof de ruggengraat vormt van al wat leeft”.

Duizenden bezoekers – en ook de eerst sceptische bedrijfsleider van de Minderhoudhoeve – zagen de resultaten en werden enthousiast. De ruwe eiwitgehaltes van voer werden verminderd van 18 naar 13%, waardoor kon bespaard worden op inputs en de hoeveelheid stikstof in de koeienmest nagenoeg halveerde. “Wij hebben geen ammoniakprobleem” zeiden van Bruchem en zijn collega’s, de verhouding koolstof/stikstof van de drijfmest schommelde rond de 12, ongeveer het dubbele van de reguliere praktijk toen.

Beloftevol maar afgevoerd

Na de eerste jaren van het onderzoek op de Minderhoudhoeve werd door Wageningense onderzoekers een lezenswaardig artikel geschreven De renaissance van het gemengde bedrijf (1997) dat de indrukwekkende eerste resultaten toelichtte. Ze stelden vast dat de ontkoppeling van akkerbouw en veeteelt, met uitbouw van niet-grondgebonden activiteiten zoals varkensteelt leidde tot ondermeer grote nutriëntenoverschotten, overmatig gebruik van biociden, sterk fluctuerende bedrijfsresultaten. De auteurs betreuren dat hoewel deze problemen al twintig jaar (sinds 1979) worden aangekaart, het pleidooi voor het gemengde bedrijf al die tijd “nauwelijks serieus werd genomen”.

De geschiedenis leek zich helaas te herhalen, want ondanks de aangekondigde minimale duurtijd van het onderzoek van 10 jaar, legde Wageningen het project op de Minderhoudhoeve vroegtijdig stil in 2002 na 8 jaar, wat niet alleen bij de bedrijfsleider op onbegrip stuitte. De onderzoekers concludeerden immers in het artikel: “Ongeveer 3/4 van de oppervlakte cultuurgrond in Nederland is in principe geschikt voor de teelt van akkerbouwgewassen. Wanneer op deze oppervlakte gemengde bedrijven of intensieve samenwerkingsverbanden tussen akkerbouwers en melkveehouders worden geïntroduceerd, kunnen deze sectoren binnen de Nederlandse landbouw hun hoge productieniveau behouden terwijl de stikstofoverschotten drastisch gereduceerd worden.” Waarom legde Wageningen dat stil? 

Milieucoöperaties door boeren zetten het werk voort

In Friesland gingen rond de eeuwwisseling de eerste agrarische natuurverenigingen VEL en VANLA met de ideeën van van Bruchem aan de slag in een mineralenproject. Landbouwer Foppe Nijboer hoorde van Bruchem bezig en was geïntrigeerd door zijn verhaal. “Vanuit de landbouwschool kregen wij alleen maar informatie over kunstmest, over koemest werd niet gesproken.” Sommige Wervelaars ontmoetten hem tijdens de Wervelreis van 2005 naar Friesland en Groningen. Nijboer was wel te vinden voor kosten besparen en met minder inputs toch evenveel produceren met milieuvoordeel. Hij dient nu als bioboer geen kunstmest meer toe, alleen eigen drijfmest aan 20 kuub per hectare, die hij bovengronds mag uitrijden, en niet moet injecteren omdat de mest niet stinkt. Hij leerde om structuurrijk en eiwitarm te voeren, en verlaagde de krachtvoergift. Dat resulteerde in een beter bodemleven, wat een betere nutriëntenbenutting geeft voor plant en dier, wat dan weer de kwaliteit van de melk en het vlees gunstig beïnvloedt. De koeien worden gezonder, en dus ouder, wat de productie per koe ook deed toenemen. Nijboer: “we hadden de intentie toen om van de reguliere 40-50 kilogram krachtvoer per 100 liter melk naar een halvering te gaan. Nu zitten we aan 13 kg krachtvoer, door zo goed mogelijk ruwvoer te maken op gezonde bodems. Het krachtvoer is voornamelijk luzernebrok, maar ook lupine, tarwe en gerst.” Nijboer blikt dus tevreden terug omdat hij nu geen stikstofoverschot meer heeft, de stikstofbenutting is gestegen tot 100%, maar bovenal omdat het veel aangenamer boeren is, met meer vrije tijd. In een in memoriam voor van Bruchem schuwt de huidige voorzitter van VANLA de kritiek niet op het landbouwestablishment:

De stikstofverliezen werden teruggedrongen omdat de benutting in de bodem omhoog ging. Daarnaast bleek het financieel ook aantrekkelijk te zijn om op die wijze landbouw te bedrijven. Jaap zijn visie zou met de huidige stikstofproblematiek een groot deel van de problemen kunnen oplossen. Probleem is dat het niet gehoord wil worden door de beleidsmakers in Den Haag en de (meeste) landbouwvoormannen in den lande. Ook de technocratisch denkende universiteit in Wageningen wil er niet aan. Een gemiste kans.

Het stikstofsurplus in Nederland blijft bij de hoogste in Europa, ondanks de verbeteringen sinds de jaren 1990. België volgt helaas op de voet.

Kringlooplandbouw in Vlaanderen op tv: letterlijk

Een gelijkaardige analyse kan je horen in de mooie 4de aflevering van de reeks “Wat houdt ons tegen?” (vanaf minuut 21 gaat het over biodiversiteit en landbouw) met ondermeer Pajotse boer Tijs Boelens, veehoudster Hilde Nechelput en professor agro-ecologie Marjolein Visser van de ULB. “Omdat we geen stalmest meer gebruiken en chemisch zijn gaan bemesten,” stelt Visser, “hebben we de bodems verarmd zodat het merendeel van de bodems zeer laag is qua organische stofgehalte. Idealiter heb je vee ten behoeve van je landbouw: alle dieren die we gedomesticeerd hebben, hadden een functie in de kringlooplandbouw, maar dat hebben we allemaal doorbroken.” De dubbeldoelkoeien van Hilde Nechelput eten gras, en geen maïs of geïmporteerde soja. Visser: “Boeren moeten beseffen dat koeien die gras eten in plaats van soja en maïs, misschien wat minder liters per dag gaan produceren, maar aan mindere kost. Bovendien leven ze langer, omdat ze minder uierontstekingen en maagzweren hebben. Gras is wat onze landbouwstreken zo uniek rijk heeft gemaakt in de middeleeuwen tot en met de 20ste eeuw.” Boelens stelt “het ideale vanuit landbouwtechnisch oogpunt is een gemengd bedrijf waarin je alle kringlopen gaat sluiten. Maar soms zit je in een bedrijfslogica die het interessant maakt om over de bedrijfsgrenzen heen te gaan samenwerken.” 

Doorgedreven gemengde landbouwsystemen

Enkele Amerikaanse onderzoekers beschrijven hoe we gemengde landbouwsystemen naar een hoger niveau kunnen tillen door verschillende voedselketens te integreren. Zodanig dat de nutriëntenkringlopen nog beter gesloten kunnen worden. Gekend voorbeeld in de agro-ecologische beweging is dat bij roterende begrazing van herkauwers, nadien de kippen de eiwitrijke larven uit de mest kunnen opeten. Maar daar moet het niet stoppen. De landbouwgewassen kan je ook in mengteelt zetten. En waarom zouden we reststromen en/of mest niet kunnen benutten in een vijver, waar ook nog eens vis, algen of schaaldieren in gekweekt worden voor menselijke consumptie. De nutriënten uit dat water kunnen gebruikt worden op grasland of akkerland. Kringlooplandbouw 2.0, waarom niet?

Agromix – Europees project over gemengde landbouw en agroforestry

Bestaan er vormen van landgebruik die antwoord bieden op zowel milieu-uitdagingen als voedselzekerheid? Dat is één van de kernvragen waar het EU-project Agromix een antwoord op zoekt. Agromix staat voor “agroforestry en mixed farming”, in het Nederlands: boslandbouw en gemengde landbouw. Met 28 partners uit 16 Europese landen werkt Wervel samen om na te gaan in hoeverre die praktijken een rol kunnen spelen bij in de transitie naar veerkrachtige landschappen. Bekijk een kort bedrijfsportret van een Zwitserse agroforestry-pionier in onderstaande video.

Agroforestry is de bewuste integratie van bomen met gewassen en/of vee op hetzelfde landoppervlak. Gemengde landbouw komt neer op het bewust integreren van plantaardige en dierlijke sectoren van de landbouw.

Beide resulteren in meer biodiverse landschappen waarbij één veld meer dan één gewas en/of product oplevert. Indien goed beheerd, kan deze aanpak de productiviteit verhogen in vergelijking met conventionele landbouw, koolstofemissies vastleggen, de bodem regenereren, de biodiversiteit vergroten, overstromingen verminderen en de inkomstenbronnen van de boeren diversifiëren. Deze systemen zorgen voor meer veerkrachtige landschappen en verdienen dus meer erkenning. Ze worden aangehaald onder de noemer ‘agro-ecologie’ in de EU Green Deal, , maar krijgen nog te weinig erkenning in het nochtans recente herziene gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). 

De transitie naar agro-ecologie kan niet worden geleid door onderzoekers en beleidsmakers; boeren en landbeheerders moeten in het epicentrum staan. AGROMIX gebruikt een holistische benadering en zoekt samenwerking met een verscheidenheid aan actoren. In het project zelf zitten vooral onderzoeksinstellingen, maar ook ngo’s zoals Agroecology Europe, Polish Agroforestry Association of Wervel, en een mediapartner REVOLVE, die onder meer zorgen voor website en de sociale media: Instagram, Twitter, LinkedIn, Youtube. Schrijf je zeker in op de nieuwsbrief van het project.

De rol van Wervel in het project bestaat erin de transitie naar gemengde landbouw en agroforestry vooruit te helpen door:

  • Innovatieve businessmodellen te onderzoeken en documenteren
  • Tools te ontwikkelen en testen die aansluiten op de noden van landbouwers
  • Te communiceren over de ontwikkelende praktijken en kennis

AGROMIX zal ook beleidsaanbevelingen formuleren op basis van bewijsmateriaal over hoe deze productiesystemen bijdragen aan het bereiken van duurzaamheidsdoelen.

Projectcoördinator Sara Burbi van Coventry University legt de participatieve co-ontwerp aanpak van het project uit: “Alle kennis is geldig, en als onderzoekers moeten we nederig zijn en niet-academische kennis op waarde schatten. Door met boeren samen te werken, krijgen we toegang tot hun ervaring, geschiedenis, cultuur en overtuigingen. Het werkt twee kanten op: wij ondersteunen hen bij het herontwerpen van hun productiesystemen, en zij delen met ons hun behoeften en aspiraties, waardoor wij relevante en praktische instrumenten kunnen ontwerpen voor boeren op het hele continent.”